Apple Keynote 08 Bruksanvisning

Apple Programvara Keynote 08

Läs gratis den bruksanvisning för Apple Keynote 08 (226 sidor) i kategorin Programvara. Guiden har ansetts hjälpsam av 11 personer och har ett genomsnittsbetyg på 4.9 stjärnor baserat på 6 recensioner. Har du en fråga om Apple Keynote 08 eller vill du ställa frågor till andra användare av produkten? Ställ en fråga

Sida 1/226
Keynote '08
Gebruikershandleiding
K Apple Inc.
© 2008 Apple Inc. Alle rechten voorbehouden.
Volgens de auteursrechtelijke bepalingen mag deze
handleiding niet zonder schriftelijke toestemming van
Apple geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd. Het
gebruik van dit product is onderworpen aan de
voorwaarden van de licentieovereenkomst in dit pakket.
Het Apple logo is een handelsmerk van Apple Inc., dat is
gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen.
Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van
Apple is het niet toegestaan het via het toetsenbord op
te roepen Apple logo (Option (z) + Shift + K) te
gebruiken voor commerciële doeleinden.
Deze handleiding is met uiterste zorg samengesteld.
Apple aanvaardt geen aansprakelijkheid voor druk- of
typefouten.
Apple
1 Infinite Loop
Cupertino, CA 95014-2084
408-996-1010
www.apple.com
Apple, het Apple logo, AppleWorks, ColorSync, Exposé,
iBook, iDVD, iLife, iPhoto, iPod, iTunes, Keynote, Mac,
MacBook, Mac OS, Numbers, Pages, PowerBook en
QuickTime zijn handelsmerken van Apple Inc., die zijn
gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen.
Apple Remote Desktop, Finder, GarageBand, iWeb, iWork
en Safari zijn handelsmerken van Apple Inc.
AppleCare is een dienstmerk van Apple Inc., dat is
gedeponeerd in de Verenigde Staten en andere landen.
Adobe en Acrobat zijn handelsmerken of gedeponeerde
handelsmerken van Adobe Systems Incorporated in de
Verenigde Staten en/of andere landen.
Andere in deze handleiding genoemde bedrijfs-
of productnamen zijn handelsmerken van de
desbetreffende bedrijven. Producten van andere
fabrikanten worden alleen genoemd ter informatie.
Dit betekent niet dat deze producten door Apple
worden aanbevolen of door Apple zijn goedgekeurd.
Apple aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid met
betrekking tot de betrouwbaarheid van deze producten.
N019-1276 06/2008
10 Inhoudsopgave
175 Specifieke diagramtypen opmaken
175 Cirkeldiagrammen
175 Een afzonderlijk cirkelsegment selecteren
176 De reeksnaam in cirkeldiagrammen tonen
176 Afzonderlijke cirkelsegmenten van het diagram scheiden
176 Een schaduw aan cirkeldiagrammen en -segmenten toevoegen
177 De mate van ondoorzichtigheid van een cirkeldiagram aanpassen
177 Een 2D-cirkeldiagram roteren
177 Staaf- en kolomdiagrammen
178 De afstand tussen staven en sets van staaf- en kolomdiagrammen aanpassen
178 Een schaduw aan staaf- en kolomdiagrammen toevoegen
179 De mate van ondoorzichtigheid van staaf- en kolomdiagrammen aanpassen
179 Vlakdiagrammen en lijndiagrammen
180 Spreidingsdiagrammen
181 3D-diagrammen
Hoofdstuk 9 182 Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren
182 Presentaties aanpassen voor een publiek
183 Een presentatie met alleen koppelingen aanmaken
183 Een presentatie aanmaken die automatisch wordt afgespeeld
184 Afspeelopties instellen
185 Presentaties oefenen en bekijken
185 Presentatoraantekeningen toevoegen
186 Een presentatie oefenen
186 Een presentatie op het beeldscherm van uw computer bekijken
186 Een presentatie op een extern beeldscherm of een groot scherm bekijken
188 Tips voor het werken met een extern beeldscherm
188 Een presentatie op twee schermen tegelijk weergeven
190 De weergave voor de presentator aanpassen
190 De verversingsfrequentie van het beeldscherm instellen
191 Het diaformaat instellen
192 Het VRAM-geheugen (Video Random Access Memory) configureren
193 Presentaties regelen
193 Het afspelen van de presentatie regelen met behulp van het toetsenbord
193 Een presentatie pauzeren en het afspelen weer hervatten
194 Een presentatie stoppen
194 Naar de volgende of vorige animatie of dia gaan
194 Naar een specifieke dia gaan
195 De aanwijzer tijdens een presentatie tonen
196 Tijdens een presentatie met andere programma's werken
196 Films en geluid afspelen
197 Dia's afdrukken
198 Diavoorstellingen naar andere structuren exporteren
Inhoudsopgave 11
199 Een presentatie op andere platforms gebruiken
199 Een QuickTime-film aanmaken
201 Een PowerPoint-diavoorstelling aanmaken
201 Een PDF-bestand aanmaken
202 Dia's als een afbeeldingsbestand exporteren
202 Een Flash-document aanmaken
203 Een HTML-document aanmaken
203 Een presentatie naar een iLife-programma sturen
203 Een iDVD-project aanmaken
204 Een iPhoto-album aanmaken
205 Exporteren naar iWeb
206 Exporteren naar iTunes en iPod
206 Exporteren naar GarageBand
207 Een presentatie in de iWork '05- of iWork '06-structuur bewaren
Hoofdstuk 10 208 Basisdia's en thema's ontwerpen
208 Basisdia's en thema's ontwerpen
209 Werken met hulpmiddelen voor basisdia's
210 Een voorvertoning van een basisdia bekijken
211 Basisdia's selecteren om deze aan te passen
211 Een basisdia dupliceren
211 Een dia of basisdia importeren
212 Een geheel nieuwe basisdia aanmaken
212 De lay-out van basisdia's aanpassen
212 Plaatsaanduidingen voor tekst definiëren
213 Plaatsaanduidingen voor media definiëren
213 Plaatsaanduidingen voor objecten definiëren
213 Achtergrondelementen voor basisdia's aanmaken
214 Hulplijnen toevoegen aan basisdia's
215 Standaardkenmerken voor tekst en objecten instellen
215 Standaardkenmerken van tekstvakken en vormen instellen
216 Standaardkenmerken van geïmporteerde afbeeldingen instellen
216 Standaardkenmerken van tabellen instellen
217 Standaardkenmerken van diagrammen instellen
218 Standaardovergangen instellen
218 Animaties aanmaken op basisdia's
219 Aangepaste thema's aanmaken
219 Aangepaste thema's bewaren
219 Een geheel nieuw thema aanmaken
220 De oorspronkelijke kenmerken van het thema herstellen
Index 221
Voorwoord
12
Welkom bij Keynote
Dit PDF-document in kleur bevat uitgebreide instructies voor
het gebruik van Keynote.
Voordat u dit document gebruikt, kunt u de Keynote-oefeningen bekijken in de
handleiding Aan de slag met iWork '08. Aan de hand van dit oefenmateriaal kunt u snel
zelfstandig met Keynote aan de slag gaan. Deze handleiding bevat bovendien meer
informatie om snel vertrouwd te raken met Keynote, zoals een overzicht van alle
functies en een aantal instructievideo's.
Deze gebruikershandleiding bevat gedetailleerde instructies voor het uitvoeren van
specifieke taken. Het ingebouwde helpsysteem bevat ook informatie over de meeste
taken die in deze handleiding aan de orde komen.
Voorwoord Welkom bij Keynote 13
In de volgende tabel ziet u waar u in deze handleiding informatie kunt vinden. In
Keynote Help kunt u informatie vinden door te bladeren of op bepaalde termen te
zoeken.
Voor informatie over Raadpleeg
Keynote-vensters en -functies
gebruiken voor het aanmaken
en opmaken van documenten
Hoofdstuk 1, “Hulpmiddelen en technieken in Keynote”, op
pagina 14
Documenten aanmaken en
opslaan en dia's beheren
Hoofdstuk 2, “Werken met Keynote-documenten, op pagina 27
Tekst opmaken in een Keynote-
document
Hoofdstuk 3, “Werken met tekst”, op pagina 40
Documenten verlevendigen met
bijvoorbeeld afbeeldingen,
vormen en geluid
Hoofdstuk 4, “Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere
objecten”, op pagina 75
Overgangen, speciale effecten
en animaties toevoegen aan
dia's
Hoofdstuk 5, “Beweging aan diavoorstellingen toevoegen, op
pagina 112
Tabellen en de bijbehorende
waarden aanmaken, indelen
en opmaken
Hoofdstuk 6, “Werken met tabellen”, op pagina 127
Formules en functies gebruiken
voor berekeningen in tabelcellen
Hoofdstuk 7, “Werken met formules en functies in tabellen, op
pagina 150
Diagrammen aanmaken om
numerieke gegevens grafisch
weer te geven
Hoofdstuk 8, “Werken met diagrammen, op pagina 161
Keynote-documenten met
anderen delen
Hoofdstuk 9, “Diavoorstellingen bekijken, afdrukken en exporteren”,
op pagina 182
Een geheel nieuw thema of
nieuwe sjabloon aanmaken
Hoofdstuk 10, “Basisdia's en thema's ontwerpen, op pagina 208
1
14
1Hulpmiddelen en technieken in
Keynote
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de vensters en
functies die u gebruikt wanneer u in Keynote
diavoorstellingen aanmaakt.
Elke diavoorstelling die u aanmaakt, is een Keynote-document. De films, geluiden en
andere media die u aan de diavoorstelling hebt toegevoegd, kunt u als onderdeel van
het document bewaren, zodat u de presentatie gemakkelijk naar een andere computer
kunt overbrengen.
Thema's en basisdia's
Als u Keynote opent (door op het programmasymbool in het Dock te klikken of door
dubbel te klikken op het programmasymbool in de Finder), wordt de themakiezer
geopend. Hierin vindt u een overzicht van de ingebouwde thema's die u kunt
gebruiken.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote 15
Elk Keynote-thema bestaat uit een reeks basisdia's met ontwerpelementen die op
elkaar zijn afgestemd. Basisdia's zijn sjablonen met specifieke lay-outs, lettertypen,
texturen, diagraminstellingen, achtergrondkleuren, enzovoort.
Als u een dia met bepaalde elementen (zoals een titel, tekstblok, lijst met
opsommingstekens of afbeelding) wilt aanmaken, selecteert u de basisdia die het
meest lijkt op de dia die u voor ogen hebt. Basisdia's bevatten plaatsaanduidingen die
u kunt vervangen door uw eigen tekst en media.
ÂPlaatsaanduidingstekst ('Bewerken: klik 2x') geeft aan hoe de tekst eruitziet. Klik
dubbel op deze tekst en typ de gewenste tekst. Raadpleeg het gedeelte “Tekst
toevoegen op pagina 40 voor meer informatie.
ÂPlaatsaanduidingen voor media kunnen afbeeldingen, audiobestanden en films
bevatten. Sleep de gewenste afbeelding of film naar de plaatsaanduiding. Hoewel
mediabestanden naar elke positie in een dia kunnen worden gesleept (niet alleen
naar een plaatsaanduiding), worden het formaat en de positie van de afbeelding
of film automatisch aangepast bij het gebruik van plaatsaanduidingen voor media.
Raadpleeg het gedeelte “Werken met plaatsaanduidingen voor media op pagina 98
voor meer informatie.
U kunt ook zelf elementen, zoals tabellen en andere objecten, aan een dia toevoegen.
Plaatsaanduidingstekst
Plaatsaanduiding voor
voor afbeeldingen, films of
andere mediabestanden
16 Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
De meeste thema's bevatten de volgende basisdia's:
Het Keynote-venster
Het Keynote-documentvenster bevat functies waarmee u een diavoorstelling kunt
ontwerpen en ordenen. U kunt al deze elementen naar wens tonen of verbergen.
ÂVia de knoppenbalk boven in het venster hebt u snel toegang tot de functies
waarmee u de dia's kunt aanmaken. Raadpleeg het gedeelte “De knoppenbalk op
pagina 21 voor meer informatie.
ÂIn het navigatiepaneel aan de linkerkant van het venster kunt u een overzicht van de
diavoorstelling bekijken. U kunt een miniatuur van elke dia of de tekst van de dia's
tonen. Raadpleeg het gedeelte “Schakelen tussen weergaven op pagina 18 voor
meer informatie.
Basisdia Aanbevolen gebruik
Titel en subtitel Titelpagina of titels van gedeelten van de presentatie
Titel en opsomming Inhoud
Titel en opsomming - 2
kolommen
Inhoud die u naast elkaar wilt weergeven
Opsomming Pagina's met algemene inhoud waarvoor opsommingstekens
vereist zijn. Het tekstgebied vult de volledige dia.
Leeg Lay-outs met vele afbeeldingen
Titel - boven of midden Titelpagina of titels van gedeelten van de presentatie
Foto - horizontaal Een horizontaal geplaatste foto met daaronder een titel
Foto - verticaal Een verticaal geplaatste foto met aan de linkerkant een titel en
subtitel
Titel, opsomming en foto Titelpagina of sectietitel met tekst en foto
Titel en opsomming - links of
rechts
Inhoudsdia's waarin u aan de linker- of rechterkant tekst met
opsommingstekens kunt plaatsen en aan de andere kant een
afbeelding
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote 17
ÂIn het veld voor presentatoraantekeningen kunt u tekst over afzonderlijke dia's
toevoegen. Tijdens de presentatie kunt u deze aantekeningen raadplegen. Ze zijn
niet zichtbaar voor het publiek. Raadpleeg het gedeelte “Presentatoraantekeningen
toevoegen op pagina 185 voor meer informatie.
Manieren om deze elementen te tonen of te verbergen:
mOm de knoppenbalk te tonen of te verbergen, kiest u 'Weergave' > 'Toon knoppenbalk'
of 'Weergave' > 'Verberg knoppenbalk'.
mOm het navigatiepaneel te tonen, kiest u 'Weergave' > 'Navigatiepaneel' of
'Weergave' > 'Tekstpaneel'. Om het navigatiepaneel te verbergen, kiest u 'Weergave' >
'Alleen dia'.
mOm presentatoraantekeningen te tonen of te verbergen, kiest u 'Weergave' > 'Toon
aantekeningen presentator' of 'Weergave' > 'Verberg aantekeningen presentator'.
Het diawerkgebied: u maakt een dia door
tekst te typen en objecten en mediabestanden
toe te voegen.
Het veld voor presentatoraantekeningen:
Bij elke dia kunt u aantekeningen maken. Tijdens
de presentatie kunt u deze aantekeningen
raadplegen. Ze zijn niet zichtbaar voor het publiek.
Het navigatiepaneel
voor dia's:
Dit paneel biedt een
overzichtelijke weergave
van uw presentatie.
U kunt een miniatuur
van elke dia of de tekst
van de dia's tonen.
De knoppenbalk:
u kunt de knoppenbalk
aanpassen, zodat deze
de knoppen bevat die u
regelmatig gebruikt.
Hiermee wijzigt u de
grootte van de miniatuur-
afbeeldingen van dia's.
18 Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
In- of uitzoomen
U kunt de weergave van het diawerkgebied vergroten (inzoomen) of verkleinen
(uitzoomen).
Manieren om in of uit te zoomen:
mKies 'Weergave' > 'Zoom' > [zoomniveau].
mKies een zoomniveau uit het venstermenu 'Zoom' in de linkerbenedenhoek van het
diawerkgebied.
Schakelen tussen weergaven
U kunt dia's in Keynote op verschillende manieren weergeven, beheren en ordenen: in
het navigatiepaneel, het tekstpaneel of de lichttafelweergave. U kunt ook alleen het
diawerkgebied weergeven.
Naar een andere weergave overschakelen
mKlik op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kies een andere weergave (of kies
'Weergave' > 'Navigatiepaneel', 'Tekstpaneel', 'Lichttafel' of 'Alleen dia').
Het navigatiepaneel
In het navigatiepaneel worden miniatuurafbeeldingen van alle dia's weergegeven.
Deze weergave is handig voor diavoorstellingen die veel afbeeldingen, tabellen en
andere objecten bevatten. In deze weergave hebt u een duidelijk overzicht van de
dia's. Het is echter mogelijk dat u niet alle tekst in de miniaturen kunt lezen.
Sleep deze greep omlaag om
basisdia's weer te geven.
U kunt een dia tijdens een
presentatie overslaan door
'Dia' > 'Sla dia over' te kiezen.
Klik op het driehoekje
om groepen van
ingesprongen dia's te
tonen of te verbergen.
U kunt de afbeeldingen
in alle dia's in één
oogopslag bekijken.
U kunt dia's ordenen in
groepen door ze te laten
inspringen. Hiervoor
sleept u de dia die u wilt
laten inspringen of
selecteert u deze dia en
drukt u op de Tab-toets.
De dia die hier is geselecteerd,
is de dia waaraan u werkt.
Hiermee geeft u
miniatuurafbeeldingen
weer in verschillende
formaten.
Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote 19
In het navigatiepaneel kunt u dia's rangschikken en ordenen.
Manieren om te werken met het navigatiepaneel:
mOm het navigatiepaneel te tonen, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en
kiest u 'Navigatiepaneel', of kiest u 'Weergave' > 'Navigatiepaneel'.
mOm dia's te rangschikken of te laten inspringen, sleept u de dia's.
mU kunt groepen dia's (ingesprongen dia's en hun bovenliggende dia's) tonen of
verbergen door op het driehoekje te klikken.
mOm de miniatuurafbeeldingen te vergroten of te verkleinen, klikt u op de knop in de
linkerbenedenhoek en kiest u een grootte.
mOm een of meer aangrenzende dia's te dupliceren, selecteert u de dia's en kiest u
'Wijzig' > 'Dupliceer'. De gedupliceerde dia's worden na de geselecteerde dia's
ingevoegd.
mOm een of meer aangrenzende dia's te kopiëren en te plakken, selecteert u de dia's,
kiest u 'Wijzig' > 'Kopieer', selecteert u de dia waarna u de gekopieerde dia's wilt
plakken en kiest u 'Wijzig' > 'Plak'.
mOm basisdia's te tonen (bijvoorbeeld als u zelf basisdia's of thema's wilt aanmaken),
sleept u de greep in de rechterbovenhoek van het navigatievenster voor dia's of klikt u
op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest u 'Toon basisdia's'. Raadpleeg het
gedeelte “Basisdia's en thema's ontwerpen op pagina 208 voor meer informatie.
Het tekstpaneel
Het tekstpaneel is handig als uw presentatie voornamelijk uit tekst bestaat. Het
tekstpaneel geeft de titel en opsommingstekst weer voor elke dia in de diavoorstelling.
Alle titels en tekst met opsommingstekens worden duidelijk leesbaar in het
navigatiepaneel weergegeven.
20 Hoofdstuk 1 Hulpmiddelen en technieken in Keynote
In het tekstpaneel kunt u opsommingstekens eenvoudig ordenen en tijdens het
indelen van uw presentatie opnieuw ordenen. Bovendien kunt u in het navigatiepaneel
opsommingstekens rechtstreeks aan bestaande tekst toevoegen. U kunt
opsommingstekens ook van de ene dia naar de andere slepen, of deze naar een hoger
of lager niveau binnen dezelfde dia slepen.
Manieren om te werken met het tekstpaneel:
mOm het tekstpaneel te tonen, klikt u op de knop 'Weergave' in de knoppenbalk en kiest
u 'Tekstpaneel', of kiest u 'Weergave' > 'Tekstpaneel'.
mOm het lettertype in het tekstpaneel te wijzigen, kiest u 'Keynote' > 'Voorkeuren', klikt
u op 'Algemeen' en kiest u een lettertype en lettergrootte uit de venstermenu's
'Lettertype tekstweergave'.
mOm de informatie in het tekstpaneel af te drukken, kiest u 'Archief' > 'Druk af'. Kies
'Keynote' uit het venstermenu 'Aantal en pagina's' in het afdrukvenster en selecteer
vervolgens de optie 'Tekstpaneel'.
Om opsommingstekens
naar een hoger of lager
niveau te verplaatsen,
sleept u deze naar links
of naar rechts. U kunt
zelfs opsommingstekens
van de ene dia naar een
andere slepen.
In het tekstpaneel
worden titels en tekst
met opsommingstekens
getoond. U kunt
rechtstreeks in het
tekstpaneel tekst
toevoegen of de
bestaande tekst
bewerken.
Als u dubbel klikt op een
diasymbool, kunt u de
tekst met opsommings-
tekens in het
navigatiepaneel
verbergen.
100 Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Een afbeelding met de standaarduitsnede (rechthoek) bijsnijden
1Importeer de afbeelding die u wilt bijsnijden (raadpleeg het gedeelte “Een afbeelding
importeren” op pagina 99 voor instructies).
2Selecteer de afbeelding en klik vervolgens op de knop 'Snij bij' in de knoppenbalk.
Er verschijnt een masker over de afbeelding en er wordt een aantal regelaars
weergegeven.
3Om de grootte van de afbeelding te wijzigen, sleept u de schuifknop boven de knop
'Wijzig masker'.
4Verfijn het masker op een of meer van de volgende manieren:
ÂSleep de selectiegrepen om de grootte van het masker te wijzigen. Als u de
verhoudingen van het masker wilt handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt
terwijl u sleept.
ÂOm het masker te roteren, houdt u de Command-toets ingedrukt terwijl u een
selectiegreep in een van de hoeken sleept.
ÂSleep de afbeelding om te bepalen welk gedeelte u wilt weergeven. Als u het masker
wilt verplaatsen, klikt u op de gestippelde rand van het masker en sleept u het
vervolgens.
5Om alleen het gedeelte in het masker zichtbaar te maken, klikt u dubbel op het masker
of de afbeelding, drukt u op de Return-toets, klikt u buiten de afbeelding of klikt u op
'Wijzig masker'.
6Om de grootte van de bijgesneden afbeelding te wijzigen, sleept u de selectiegrepen.
Om de afbeelding te roteren, sleept u de selectiegrepen terwijl u de Command-toets
ingedrukt houdt.
7Om de selectie van de afbeelding op te heffen en de regelaars voor het masker te
verbergen, klikt u buiten de afbeelding.
Sleep de selectiegrepen om de
grootte van de uitsnede te wijzigen.
Sleep de afbeelding om te bepalen
welk gedeelte u wilt weergeven.
Sleep de schuifknop om de grootte
van de afbeelding te wijzigen.
Klik hierop om het gebied buiten het
masker te tonen of te verbergen.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten 101
Een afbeelding bijsnijden aan de hand van een vorm
U kunt een vorm gebruiken om de grenzen van de bijgesneden afbeelding te bepalen.
Een afbeelding bijsnijden met een vorm
1Ga op een van de volgende manieren te werk:
ÂSelecteer de afbeelding en kies 'Opmaak' > 'Gebruik vorm als masker' > [vorm].
ÂSelecteer een vorm en een afbeelding door erop te klikken terwijl u de Shift-toets
ingedrukt houdt en klik vervolgens op de knop 'Snij bij' in de knoppenbalk (of kies
'Opmaak' > 'Geselecteerde vorm als masker').
2Sleep de afbeelding om te bepalen welk gedeelte u wilt weergeven. Als u het masker
wilt verplaatsen, klikt u op de gestippelde rand van het masker en sleept u het
vervolgens.
3Om de grootte van de afbeelding te wijzigen, sleept u de schuifknop boven de knop
'Wijzig masker'.
4Sleep de selectiegrepen om de grootte van het masker te wijzigen.
5Om alleen het gedeelte in het masker zichtbaar te maken, klikt u dubbel op het masker
of de afbeelding, drukt u op de Return-toets, klikt u buiten de afbeelding of klikt u op
'Wijzig masker'.
6Om de grootte van de bijgesneden afbeelding te wijzigen, klikt u op 'Wijzig masker' en
sleept u de selectiegrepen.
7Om de selectie van de afbeelding op te heffen en de regelaars voor het masker te
verbergen, klikt u buiten de afbeelding.
Om de bijgesneden afbeelding aan te passen, klikt u dubbel op de afbeelding.
Opmerking: Als u een vorm die tekst bevat als masker gebruikt, wordt de tekst
verwijderd. Om de tekst weer zichtbaar te maken, kiest u 'Wijzig' > 'Herstel vorm
als masker gebruiken'.
U kunt ook een afbeelding slepen om een vorm met een afbeelding bij te snijden.
Het bijsnijden van een afbeelding ongedaan maken
U kunt een masker verwijderen en de oorspronkelijke afbeelding herstellen.
Het bijsnijden van een afbeelding ongedaan maken
mSelecteer de uitgesneden afbeelding en klik vervolgens op 'Snij niet bij' in de
knoppenbalk (of kies 'Opmaak' > 'Snij niet bij').
De achtergrond of ongewenste elementen in een afbeelding
verwijderen
Met de direct alfafunctie kunt u bepaalde kleuren in een afbeelding omzetten in
transparante tinten. Deze functie is met name handig voor het verwijderen van een
ongewenste achtergrond of andere ongewenste kleuren in een afbeelding.
102 Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
U behaalt het beste resultaat met effen kleuren met een duidelijke grens. Gedeelten
die minder duidelijk zijn, kunt u verwijderen door een kleiner gedeelte te selecteren
en het proces te herhalen.
Ongewenste elementen verwijderen
1Selecteer de afbeelding.
2Klik op de knop 'Alfa' in de knoppenbalk (of kies 'Opmaak' > 'Direct alfa').
3Klik op de kleur die u transparant wilt maken en sleep vervolgens voorzichtig over
de kleur.
Terwijl u sleept, groeit de selectie en omvat deze het aangesloten gedeelte waarin
dezelfde kleuren worden gebruikt. U kunt bepalen welk gedeelte van de afbeelding
wordt geselecteerd door minder of meer te slepen.
4Herhaal stap 3 zo vaak als u wilt.
U kunt op elk gewenst moment de afbeelding herstellen. Om terug te gaan naar de
oorspronkelijke afbeelding, kiest u 'Opmaak' > 'Verwijder direct alfa'. Om de onderdelen
te herstellen van de afbeelding die u hebt verwijderd met direct alfa, kiest u 'Wijzig' >
'Herstel direct alfa' totdat alle onderdelen zijn hersteld.
Terwijl u sleept, groeit de
selectie en omvat deze
het aangesloten gedeelte
waarin dezelfde kleuren
worden gebruikt.
Als u hier meer sleept....
...wordt een groter
gedeelte van de
afbeelding
geselecteerd.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten 103
De helderheid, het contrast en andere instellingen van een afbeelding
wijzigen
U kunt de helderheid, het contrast en andere instellingen van afbeeldingen wijzigen
om de kwaliteit te verbeteren of om interessante effecten te creëren. Deze wijzigingen
zijn niet van invloed op de originele afbeelding, maar uitsluitend op de weergave van
de afbeelding in Keynote.
Een afbeelding aanpassen
1Selecteer de afbeelding.
2Kies 'Weergave' > 'Toon 'Afbeelding aanpassen''.
3Met behulp van de opties kunt u de instellingen aanpassen.
'Verbeter': hiermee past u de afbeelding automatisch aan.
'Helderheid': hiermee past u de helderheid van de afbeelding aan.
'Contrast': Hiermee past u het contrast tussen lichte en donkere tinten aan. Schaduwen
worden intenser, objectranden worden scherper of kleuren springen meer in het oog.
Als u in een foto het contrast sterk verhoogt, lijkt het of de foto een illustratie is.
'Verzadiging': hiermee wijzigt u de intensiteit van de kleur.
'Temperatuur': hiermee kunt u de kleur warmer (meer oranje tinten) of koeler (meer
blauwtinten) maken.
'Tint': hiermee wijzigt u de hoeveelheid rood- of groentinten in de afbeelding.
'Scherpte': hiermee verscherpt of verzacht u de focus van de afbeelding.
'Belichting': hiermee past u schaduwen en markeringen aan.
Hiermee past u het contrast tussen
lichte en donkere tinten aan.
Hiermee wijzigt u de
intensiteit van de kleur.
Hiermee activeert u
warme of koele tinten. Hiermee wijzigt u de hoeveelheid
rood- of groentinten.
Hiermee verscherpt of
verzacht u de focus.
Hiermee past u schaduwen
en markeringen aan.
Hier ziet u de samenhang tussen
schaduwen en markeringen.
Hiermee past u het niveau van
donkere en lichte tinten aan.
Hiermee herstelt u de
oorspronkelijke instellingen.
Hiermee past u de helderheid aan.
Hiermee verbetert u
kleuren automatisch.
104 Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Het histogram: hier ziet u de samenhang tussen schaduwen (aan de linkerzijde) en
markeringen (aan de rechterzijde) in de afbeelding.
'Niveaus': hiermee past u het niveau van lichte en donkere tinten aan.
'Verbeter': hiermee verbetert u automatisch de kleuren in Keynote.
4Klik op de knop 'Stel opnieuw in' om de originele instellingen te herstellen.
Bewaar het document om eventueel aangebrachte wijzigingen te bewaren.
De instellingen in het venster op het moment dat u het document bewaart,
zijn onveranderd wanneer u het venster 'Afbeelding aanpassen' opnieuw opent.
Geluid en films gebruiken
U kunt audio, bijvoorbeeld een muziekbestand of afspeellijst uit uw iTunes-bibliotheek,
of een ander geluidsbestand, aan een Keynote-document toevoegen. Manieren om
geluid toe te voegen:
ÂIn een afzonderlijke dia. Het geluid wordt afgespeeld zodra de dia wordt
weergegeven en stopt zodra de volgende dia wordt getoond. Raadpleeg
het gedeelte “Geluid aan een dia toevoegen op pagina 105.
ÂAls soundtrack voor de hele diavoorstelling. Het geluid wordt afgespeeld zodra
de diavoorstelling begint. Raadpleeg het gedeelte “Een soundtrack aan een
diavoorstelling toevoegen op pagina 105.
ÂAls opgenomen commentaarstem. U kunt uw eigen commentaar bij elke dia
opnemen. Raadpleeg het gedeelte “Een commentaarstem toevoegen op
pagina 107.
Ook kunt u videobeelden of Flash-films toevoegen die in een dia worden afgespeeld.
Om Flash te laten werken met QuickTime 7.1.3 of hoger, kiest u 'Apple' >
'Systeemvoorkeuren', klikt u op 'QuickTime', klikt u op 'Geavanceerd' en schakelt u het
aankruisvak 'Schakel Flash in'.
U kunt in Keynote werken met alle QuickTime- of iTunes-bestandsstructuren,
waaronder:
ÂMOV
ÂFLASH
ÂMP3
ÂMPEG-4
ÂAIFF
ÂAAC
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten 105
Opmerking: Bepaalde mediabestanden worden door het auteursrecht beschermd.
Ook is het mogelijk dat gedownloade muziek alleen mag worden afgespeeld op de
computer waarop de muziek is gedownload. Als u dergelijke bestanden wilt gebruiken,
moet u daarvoor toestemming hebben.s
Belangrijk: Om ervoor te zorgen dat de films en andere media kunnen worden
afgespeeld en bekeken wanneer het document naar een andere computer wordt
gekopieerd, schakelt u het aankruisvak 'Kopieer audio en films naar document' in.
Dit doet u door in het bewaarvenster (dat u hebt geopend doordat u 'Bewaar' of
'Bewaar als' hebt gekozen) op het driehoekje naast het veld 'Bewaar als' te klikken
en vervolgens op het driehoekje voor 'Geavanceerde opties' te klikken.
Geluid aan een dia toevoegen
U kunt geluid toevoegen dat wordt afgespeeld wanneer een dia verschijnt en weer
stopt wanneer u naar de volgende dia gaat.
Manieren om geluid aan een dia toe te voegen:
mSleep een geluidsbestand vanuit de Finder naar een dia.
mKlik op de knop 'Media' in de knoppenbalk, kies 'iTunes' uit het venstermenu, selecteer
een afspeellijst en sleep vervolgens een bestand naar het diawerkgebied of een
plaatsaanduiding voor media. (U kunt ook een hele afspeellijst slepen.)
Met behulp van de effecten 'Start audio' en 'Stop audio' in het infovenster 'Animatie'
kunt u exact instellen wanneer de muziek start en stopt. Raadpleeg het gedeelte “Dia's
verlevendigen met objectanimaties op pagina 114 voor meer informatie.
Een soundtrack aan een diavoorstelling toevoegen
Als u een soundtrack toevoegt, wordt de muziek bij het starten van de diavoorstelling
direct afgespeeld. U kunt instellen of u het geluidsbestand eenmaal of herhaaldelijk
wilt afspelen. U kunt het geluid ook uitschakelen.
Een soundtrack toevoegen
1Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop
'Documentinfo'.
106 Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
2Klik op de knop 'Audio'.
3Sleep een geluidsbestand of afspeellijst van de mediakiezer naar het vak in het paneel
'Audio' van het infovenster 'Document'. Als u een afspeellijst wijzigt, wordt de wijziging
pas van kracht in uw soundtrack nadat u de afspeellijst opnieuw hebt toegevoegd.
U kunt ook een geluidsbestand vanuit de Finder slepen.
4Kies 'Herhaal' uit het venstermenu in het infovenster 'Document' als u het
geluidsbestand wilt herhalen zolang de presentatie wordt afgespeeld.
Een film toevoegen
U kunt een film aan een dia toevoegen die wordt afgespeeld als de dia wordt
weergegeven of als de presentator met de muis klikt.
Manieren om een film toe te voegen:
mSleep een filmbestand vanuit de Finder naar het werkgebied of naar een
plaatsaanduiding voor media.
mKlik op de knop 'Media' in de knoppenbalk, klik op 'Films', selecteer een filmbestand en
sleep dit vervolgens naar het diawerkgebied of naar een plaatsaanduiding voor media.
mKies 'Voeg in' > 'Kies', selecteer het filmbestand en klik vervolgens op de knop 'Voeg in'.
Wanneer tijdens een presentatie een film wordt afgespeeld, worden regelaars voor de
film weergegeven op de film wanneer u de aanwijzer boven de film verplaatst als 'Toon
afspeelregelaars als aanwijzer op film wordt geplaatst' is ingeschakeld in het paneel
'Diavoorstelling' van het Keynote-voorkeurenvenster. Welke regelaars beschikbaar zijn
is afhankelijk van de grootte (afmetingen) van de film. Hoe kleiner de film, des te
minder regelaars zijn zichtbaar.
Raadpleeg ook het gedeelte “Een filmanimatie aanmaken op pagina 126.
Opties voor het afspelen van media aanpassen
In het infovenster 'QuickTime' kunt u onder meer instellen wanneer een film wordt
gestart en gestopt en welk filmbeeld wordt weergegeven totdat het afspelen van de
film wordt gestart.
Hiermee opent u het
infovenster 'Document'.
Hier sleept u het
geluidsbestand naartoe
dat u tijdens de
diavoorstelling
wilt afspelen.
Kies 'Herhaal' als u het geluidsbestand
telkens wilt herhalen.
Hier stelt u het volume
voor de soundtrack in.
Knop 'Audio'
Hiermee kunt u het
geluidsbestand vooraf
beluisteren.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten 107
De voorkeuren voor het afspelen van media instellen
1Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop
'QuickTime-info'.
2Selecteer het film- of geluidsobject door erop te klikken.
3Om de film bij een bepaald beeld of op een bepaalde tijd te starten en te laten
stoppen, sleept u de schuifknop 'Start en stop'.
4Om in te stellen welk filmbeeld wordt weergegeven totdat het afspelen van de film
wordt gestart (de zogenaamde “filmposter”), sleept u de schuifknop 'Filmposter' totdat
het gewenste beeld van de film wordt weergegeven.
5Om de film te starten wanneer de presentator met de muis klikt (in plaats van wanneer
de dia wordt weergegeven), schakelt u het aankruisvak 'Start film bij klikken' in.
6Kies een optie uit het venstermenu 'Herhaling':
'Geen': de film wordt één keer afgespeeld.
'Herhaal': de film wordt doorlopend herhaald.
'Herhaal heen en terug': de film wordt doorlopend heen en terug afgespeeld.
7Om het afspeelvolume te verhogen of te verlagen, sleept u de schuifknop 'Volume'
naar rechts of links.
Een commentaarstem toevoegen
U kunt uw eigen commentaar bij elke dia opnemen. Als u naar de volgende dia of
animatie gaat, wordt tevens uw timing opgenomen.
Een diavoorstelling opnemen
1
Als u een externe microfoon gebruikt in plaats van de ingebouwde microfoon van uw
computer, sluit u de microfoon aan en stelt u de invoerinstellingen in het paneel 'Geluid'
in Systeemvoorkeuren in.
Hiermee stelt u het afspeelvolume in.
Als u dit aankruisvak
inschakelt, wordt de film
gestart als u met de muis
klikt (in plaats van
op het moment dat
de dia verschijnt).
Hiermee opent u het
infovenster 'QuickTime'.
Hiermee se
l
ecteert u
de beelden waarmee u
de film wilt laten
starten en stoppen.
Hiermee kiest u het filmbeeld dat wordt
getoond tot de film wordt afgespeeld.
Hiermee stelt u
herhaalopties voor
het afspelen in.
Met behulp van deze regelaars kunt u de
film bekijken of het geluid afspelen
terwijl u de diavoorstelling bewerkt.
108 Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
2Selecteer de dia waarmee u de diavoorstelling wilt laten beginnen.
U hoeft niet per se de eerste dia te selecteren. De diavoorstelling die u hebt
opgenomen, wordt echter uitsluitend vanaf de eerste opgenomen dia afgespeeld.
Als u een overgeslagen dia selecteert, begint het opnemen met de dichtstbijzijnde
eerdere, niet-overgeslagen dia.
3Ga op een van de volgende manieren te werk:
ÂOpen het infovenster 'Document', klik op 'Audio' en klik op 'Neem op'.
ÂKies 'Archief' > 'Neem diavoorstelling op'.
4Spreek, terwijl de presentatie wordt afgespeeld, in de microfoon om uw
commentaarstem toe te voegen.
Een pulserend rood lampje in de linkerbovenhoek van het scherm geeft aan dat de
opname bezig is.
5Wanneer u naar de volgende dia wilt gaan, klikt u met de muis of drukt u op de Pijl-
rechts-toets.
De volgende tabel bevat een overzicht van andere manieren om de presentatie te
besturen tijdens de opname.
Opmerking: als u een diavoorstelling opneemt, wordt automatisch 'Opgenomen'
gekozen uit het venstermenu 'Presentatie' in het infovenster 'Document'.
Een diavoorstelling opnieuw opnemen
Als u een diavoorstelling opneemt en vervolgens dia's wijzigt, loopt de opname
wellicht niet meer gelijk met de dia's. Een diavoorstelling gedeeltelijk of helemaal
opnieuw opnemen1
Een diavoorstelling gedeeltelijk of helemaal opnieuw opnemen
1Selecteer de dia waarmee u de nieuwe opname wilt laten beginnen
2Open het infovenster 'Document' en klik op 'Audio'.
3Klik op 'Neem op'.
4Als de geselecteerde dia eerder is opgenomen, voert u een van de volgende
handelingen uit:
Toets of regelaar Handeling
W (wit scherm), F (bevriezen) of B (zwart
scherm)
Opnemen onderbreken. Druk op een willekeurige
toets om het opnemen van de diavoorstelling te
hervatten.
Rode opname-indicator Opnemen onderbreken
Esc Afspelen stoppen en opname bewaren
1.
Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten 109
Â
Om de eerdere opname te vervangen en te beginnen met de geselecteerde dia, klikt
u op 'Neem opnieuw op'. Als er vóór de eerste opnieuw opgenomen dia een opname
staat, blijft deze intact.
ÂOm de volledige opname te vervangen, klikt u op 'Neem op vanaf begin'.
5Als de geselecteerde dia niet eerder is opgenomen, voert u een van de volgende
handelingen uit:
ÂOm de nieuwe opname toe te voegen aan het einde van de eerdere opname, klikt u
op 'Neem op en voeg toe'.
ÂOm de volledige opname te vervangen, klikt u op 'Neem op vanaf begin'.
Een opgenomen diavoorstelling afspelen
Tijdens het afspelen van een opgenomen diavoorstelling kunt u alle gebruikelijke
toetscombinaties voor presentaties gebruiken (raadpleeg het gedeelte “Het afspelen
van de presentatie regelen met behulp van het toetsenbord” op pagina 193). Er zijn
ook nog enkele speciale opties voor het afspelen van opgenomen diavoorstellingen
beschikbaar.
Een opgenomen diavoorstelling afspelen
ÂOm naar de commentaarstem te luisteren, klikt u op de knop 'Speel af' in het paneel
'Audio' van het infovenster 'Document. U past het volume aan door de
volumeregelaar te verslepen.
ÂOm een opgenomen presentatie af te spelen, klikt u op de knop 'Speel af' in de
knoppenbalk, kiest u 'Weergave' > 'Speel diavoorstelling af' of kiest u 'Weergave >
'Speel opgenomen diavoorstelling af'. Een opgenomen diavoorstelling wordt
uitsluitend vanaf de eerste opgenomen dia afgespeeld. Dit hoeft niet de eerste
dia in het document te zijn.
Als u op de knop 'Speel af' in de knoppenbalk klikt en de presentatie niet wordt
afgespeeld zoals verwacht, controleert u of 'Opgenomen' is gekozen uit het
venstermenu 'Presentatie' in het infovenster 'Document'.
Een opname verwijderen
Een opname verwijderen
mOpen het infovenster 'Document', klik op 'Audio' en klik op 'Wis'.
mKies 'Archief' > 'Wis opname'.
110 Hoofdstuk 4 Werken met geluid, films, afbeeldingen en andere objecten
Een webweergave toevoegen
U kunt een momentopname van een webpagina (een 'webweergave') in een dia
weergeven. Zodra het document wordt geopend, wordt de momentopname in
Keynote automatisch bijgewerkt met de huidige versie van de webpagina. (Hiervoor
moet de computer waarop de diavoorstelling wordt uitgevoerd, een verbinding met
het internet hebben.) De momentopname is standaard een koppeling waarop u tijdens
de presentatie kunt klikken om de webpagina in een browser te openen. U kunt de
koppeling uitschakelen in het infovenster 'Koppeling'.
Een webweergave aan een dia toevoegen
1Kies 'Voeg in' > 'Webweergave'.
2Typ in het infovenster 'Koppeling' de URL van de webpagina (bijvoorbeeld
www.apple.com/nl). U kunt ook het symbool van een URL van de adresbalk van
een browser naar het diawerkgebied slepen. Om in één stap een nieuwe dia toe
te voegen en hierop een webweergave aan te maken, sleept u het symbool naar
het navigatiepaneel van de dia.
3Als u de webpagina automatisch geregeld wilt bijwerken, schakelt u het aankruisvak
'Werk automatisch bij' in.
Als u het aankruisvak 'Werk automatisch bij' niet inschakelt, kunt u de webpagina op
elk gewenst moment bijwerken door op de knop 'Werk nu bij' te klikken.
4U kunt de grootte of positie van de webweergave eventueel wijzigen (de afbeelding
van de webpagina wordt op ware grootte geïmporteerd). Als u de grootte van de
webweergave wijzigt, blijft de resolutie ongewijzigd.
Dit blauwe pijltje geeft aan
dat u tijdens een presentatie
op de webweergave kunt klikken
om de webpagina in een browser
te openen.
Hier voegt u een momentopname
van een webpagina in die
automatisch wordt bijgewerkt
zodra de diavoorstelling
wordt geopend.
5
112
5Beweging aan diavoorstellingen
toevoegen
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u met diaovergangen
en objectanimaties interessante effecten aan uw
diavoorstelling toevoegt.
Nadat u uw dia's hebt ontworpen en geordend, kunt u tekst en objecten laten bewegen
om bepaalde gedeelten van de diavoorstellingen te verlevendigen of te benadrukken.
ÂMet behulp van overgangen voegt u een visueel effect tussen de verschillende
dia's toe.
ÂMet behulp van objectanimaties kunt u bepaalde elementen van d
ia's laten
bewegen.
Overgangen tussen dia's toevoegen
In Keynote kunt u kiezen uit verschillende overgangen..
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen 113
U kunt de duur van overgangen instellen en opgeven wanneer de overgang moet
beginnen (automatisch of wanneer met de muis wordt geklikt). U stelt diaovergangen
in het infovenster 'Dia' in.
Een overgang tussen dia's toevoegen
1Selecteer een dia.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Dia-info'.
3Klik op 'Overgang'.
4Kies een optie uit het venstermenu 'Effect'.
Als de foutmelding “Deze effecten kunnen niet op deze computer worden
weergegeven” verschijnt, kan de overgang niet worden weergegeven. U hebt een
geavanceerdere videokaart nodig om deze overgang te kunnen bekijken.
5Kies een optie uit het venstermenu 'Richting' (dit menu is niet voor alle effecten
beschikbaar).
6Om de duur van een overgang in te stellen, geeft u een waarde op in het veld 'Duur'
(of klikt u op de pijlknoppen).
7Kies een optie uit het venstermenu 'Start overgang'.
'Bij muisklik': de overgang wordt gestart zodra u klikt om naar de volgende dia te gaan.
'Automatisch': de overgang wordt gestart na het aantal seconden dat u hebt ingesteld
in het veld 'Vertraging'.
8Sommige overgangen, zoals 'Mozaïek', 'Omwisselen' en 'Overgaan in kleur', bevatten
extra opties.
Hier geeft u de duur
van de overgang op.
Hier geeft u de vertraging
voor het begin van een
automatische overgang op.
Hier kiest u de gewenste
richting van de overgang.
Hier stelt u in op welke
manier de overgang
moet worden gestart.
Hier kiest u de
gewenste overgang.
Sommige overgangen
hebben extra opties.
Hier kunt u een
voorbeeld van de
overgang bekijken.
Hiermee opent u het
infovenster 'Dia'.
114 Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
Om de overgang vooraf te bekijken, klikt u op de afbeelding in het paneel 'Overgang'
van het infovenster 'Dia' of klikt u op de knop 'Speel af' in de knoppenbalk.
Als u de overgang 'Kubus' of 'Spiegelen' gebruikt, zijn bepaalde gedeelten van de
overgang mogelijk niet zichtbaar als u het aankruisvak 'Pas dia's aan
beeldschermformaat aan' hebt ingeschakeld in het paneel 'Diavoorstelling' van het
Keynote-voorkeurenvenster (kies 'Keynote' > 'Voorkeuren' en klik vervolgens op
'Diavoorstelling'). Om te voorkomen dat deze overgangen tijdens uw diavoorstelling
worden bijgesneden, schakelt u het aankruisvak 'Pas dia's aan beeldschermformaat
aan' uit of schakelt u het aankruisvak 'Verklein Kubus-overgangen om ze
passend te
maken' en/of het aankruisvak 'Verklein Spiegel-overgangen om ze passen te maken' in
het paneel 'Diavoorstelling' in.
Dia's verlevendigen met objectanimaties
Met objectanimaties kunt u bewegingseffecten toevoegen aan afzonderlijke
diaonderdelen of groepen onderdelen in een dia:
Â'Animatie in': in dit paneel stelt u in hoe u de onderdelen in de dia wilt laten
bewegen.
Â'Animatie uit': in dit paneel stelt u in hoe u de onderdelen van de dia wilt laten
verdwijnen.
Â'Actie': in dit paneel creëert u bewegende onderdelen in een dia.
Â'Slimme animaties': dit zijn vooraf gedefinieerde animatieacties waarmee u
afbeeldingen kunt laten bewegen.
U kunt meerdere animatie-effecten aan één dia toevoegen, en u kunt meerdere
animatie-effecten op hetzelfde object toepassen.
U kunt bijvoorbeeld instellen dat tekst met opsommingstekens regel voor regel wordt
getoond. Of u kunt de afzonderlijke onderdelen van een diagram een voor een
weergeven om de aandacht van het publiek te trekken of spanning op te bouwen.
Ook kunt u een afbeelding vanaf de linkerkant van de dia laten verschijnen en via de
rechterkant van de dia weer laten verdwijnen.
Een object laten verschijnen en verdwijnen met behulp van animatie-
effecten
Als u onderdelen in een dia wilt laten verschijnen of weer wilt laten verdwijnen, begint
u met een voltooide dia (waarin alle onderdelen zichtbaar zijn), en stelt u vervolgens
een effect in voor elk onderdeel dat u wilt laten verschijnen of verdwijnen.
Een effect instellen om een onderdeel automatisch te laten verschijnen of
verdwijnen
1Selecteer in de dia het object dat wilt laten verschijnen of verdwijnen.
116 Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
5Kies een optie uit het venstermenu 'Richting' om de richting in te stellen waarin het
object verschijnt en weer verdwijnt. (Deze optie is niet voor alle effecten beschikbaar.)
6Om in te stellen of de objectanimaties als één geheel of als afzonderlijke gedeelten
verschijnen, kiest u een optie uit het venstermenu 'Uitvoering'.
De opties in het venstermenu 'Uitvoering' kunnen variëren, afhankelijk van het object
dat is geselecteerd. Zo bevat dit venstermenu voor tabellen opties om de tabel per rij
of per kolom te laten verschijnen, terwijl het voor tekst opties bevat om de tekst
bijvoorbeeld per alinea te laten verschijnen. Raadpleeg het gedeelte “Animaties
toepassen op specifieke typen objecten” op pagina 124 voor meer informatie.
7Om in te stellen hoe lang het duurt voordat een object (of objectelement) verschijnt of
verdwijnt, geeft u een waarde op in het veld 'Duur' (of gebruikt u de pijlknoppen).
Om een verschillende tijdsduur in te stellen voor individuele objectelementen, schakelt
u het aankruisvak 'Afzonderlijke timing voor elementen' in. Selecteer in de
instellingenlade elk element, kies 'Automatisch' uit het venstermenu 'Start animatie' en
geef een waarde op in het veld 'Vertraging'.
8Om te voorkomen dat sommige objectelementen verschijnen, kiest u een andere optie
dan 'Eerste' en 'Laatste' uit het venstermenu 'Animatie van'.
Om een voorbeeld van de animatie te bekijken, klikt u op de afbeelding in het
infovenster 'Animatie' of klikt u op de knop 'Speel af' in de knoppenbalk. U kunt ook de
animatie van een enkel element bekijken door erop te klikken in de instellingenlade.
'Gegroepeerde objecten': Als u objecten groepeert of de groepering van objecten
opheft die zijn voorzien van een animatie-effect, wordt het effect verwijderd.
Nadat u een objectanimatie hebt ingesteld, kunt u het volgende doen:
 U kunt de volgorde van de animaties wijzigen. Raadpleeg het gedeelte “De volgorde
van objectanimaties wijzigen op pagina 122.
 U kunt instellen of de animatie automatisch (na een bepaalde tijd) of bij een muisklik
moet worden gestart. Raadpleeg het gedeelte “Een objectanimatie starten” op
pagina 122.
 U kunt de animatiefasen van verschillende objecten door elkaar weergeven.
Raadpleeg het gedeelte “Onderdelen van objecten in door elkaar weergeven op
pagina 123.
 U kunt animatie-effecten toepassen om het object in de dia te verplaatsen of te
wijzigen. Raadpleeg de volgende twee gedeelten voor instructies.
U kunt een objectanimatie op een basisdia toepassen zodat de animatie-effecten
worden toegepast op elke dia die is gemaakt op basis van de basisdia. Raadpleeg
het gedeelte “Standaardovergangen instellen op pagina 218 voor instructies.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen 117
Onderdelen in dia's laten bewegen (actie-animaties)
Met behulp van actie-animaties kunt u onderdelen in een dia verplaatsen.
Een object in een dia verplaatsen
1Open het infovenster 'Animatie' (klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik
vervolgens op de knop 'Animatie-info').
2Klik op 'Actie'.
3Selecteer een object in de dia (een afbeelding, vorm, tekstvak, diagram, film- of ander
mediabestand of tabel).
4Kies 'Verplaatsen' uit het venstermenu 'Effect'.
Er verschijnt een rode lijn die is verbonden met een 'spookversie' (transparante versie)
van het object. Deze lijn geeft de bestemming van het object aan.
5U kunt de actie op een van de volgende manieren wijzigen:
Om de richting of afstand te wijzigen, sleept u de transparante versie van het object.
Om een pad recht of gebogen te maken, klikt u op een van de padknoppen in het
infovenster 'Animatie'.
Om de vorm van een gebogen pad te wijzigen, sleept u een van de nodes of
nodegrepen. Voor meer controle klikt u op een node (een punt op een pad) en sleept u
de grepen hiervan.
Hiermee stelt u de duur
van de animatie in.
Hier kunt u een
voorbeeld van de
animatie bekijken.
Met behulp van actie-effecten
kunt u onderdelen in de dia
laten bewegen. U kunt
onderdelen bijvoorbeeld
verplaatsen, verkleinen,
vergroten of roteren.
Hiermee wijzigt u de
volgorde van de
animatiefasen.
Hiermee wijzigt u bij
animaties het pad van recht
in gebogen, of omgekeerd.
Hiermee voegt u nog
een pad toe voor de
beweging van het object.
Hiermee stelt u de
animatie-effecten in.
Hiermee opent u het
infovenster 'Animatie'.
118 Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
Om de snelheid en aard van de beweging in te stellen, kiest u een optie uit het
venstermenu 'Versnelling' in het infovenster 'Animatie'.
Om een pad en het bijbehorende begin- en eindobject te verplaatsen, sleept u het
pad. U kunt meerdere paden selecteren door hierop te klikken terwijl u de Shift-toets
ingedrukt houdt.
Om een node (punt) aan een pad toe te voegen, klikt u op het pad terwijl u de Option-
toets (z) ingedrukt houdt.
6Om het object langs een nieuw pad te verplaatsen, klikt u op de knop met het
plusteken naast de laatste transparante versie van het object of klikt u op de
knop 'Voeg actie toe' in het infovenster 'Animatie'.
7
Om de volgorde van de animaties te wijzigen, klikt u op de knop 'Meer opties' en sleept
u de animaties in de gewenste volgorde. (Raadpleeg het gedeelte “De volgorde van
objectanimaties wijzigen op pagina 122 voor meer informatie.)
Met deze nodegrepen
kunt u de vorm van het
pad wijzigen.
Om nog een pad voor het object toe
te voegen, klikt u op de knop met
het plusteken (naast de laatste
transparante versie van het object).
Het verplaatsen van het
object begint hier.
Sleep een transparante versie van
het object naar de positie waar u
het verplaatsen wilt onderbreken.
U kunt objecten zelfs van
de dia laten verdwijnen.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen 119
Als u het object en alle paden hebt gedeselecteerd, kunt u deze nogmaals bekijken
door op de rode knop voor het tonen van het pad op het object te klikken.
Een object laten vervagen, roteren, vergroten of verkleinen
Met behulp van actie-animaties kunt u objecten in een dia roteren en het formaat van
en de mate van ondoorzichtigheid van objecten instellen.
Een object wijzigen met behulp van een actie-animatie
1Open het infovenster 'Animatie' (klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik
vervolgens op de knop 'Animatie-info').
2Klik op 'Actie'.
3Selecteer een object in een dia (een afbeelding, vorm, tekstvak, diagram, film- of ander
mediabestand of tabel).
4Kies een optie uit het venstermenu 'Effect' en gebruik de regelaars in het paneel om de
weergave van het object te bepalen.
Om de mate van ondoorzichtigheid van het object te wijzigen, kiest u
'Ondoorzichtigheid' uit het venstermenu 'Effect' en stelt u de mate van
ondoorzichtigheid van het object in door de schuifknop 'Ondoorzichtigheid' te slepen.
Om het object te roteren, kiest u 'Roteren' uit het venstermenu 'Effect' en stelt u
vervolgens met de venstermenu's 'Richting' en 'Versnelling' de richting en snelheid
van de rotatie in.
Om het object te vergroten of te verkleinen, kiest u 'Vergroten/verkleinen' uit het
venstermenu 'Effect' en stelt u vervolgens met de schuifknop 'Vergroot/verklein' de
uiteindelijke grootte van het object in (maximaal 200% van de originele grootte).
Afbeeldingen laten bewegen met behulp van slimme animaties
Keynote bevat vooraf gedefinieerde actie-animaties waarmee u een bewegingseffect
kunt toevoegen aan een verzameling van uw eigen foto's en afbeeldingen. Deze
animaties worden slimme animaties genoemd.
Als u op deze knop klikt,
kunt u alle fasen van een
actie-animatie bekijken.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen 121
Om een foto uit de animatie te verwijderen, sleept u de foto uit het fotovenster of
selecteert u de foto en drukt u op de Delete-toets.
Om alle foto's even groot te maken, schakelt u het aankruisvak 'Maak afbeeldingen
even groot' in.
Om het relatieve formaat van de foto's te gebruiken, schakelt u het aankruisvak 'Maak
afbeeldingen even groot' uit.
In sommige slimme animaties worden afbeeldingen in twee verschijningsvormen
weergegeven. Gebruik de formaatknoppen en de schuifknop 'Vergroot/verklein' om
het formaat van de afbeelding in elke verschijningsvorm op te geven.
4Gebruik het paneel 'Actie' van het infovenster 'Animatie' om de slimme animatie op
een van de volgende manieren te wijzigen:
U kunt speciale instellingen wijzigen, zoals richting, snelheid en perspectief, in het
infovenster 'Animatie'. (Welke instellingen beschikbaar zijn, hangt af van het gekozen
effect.)
Om de duur van de animatie te wijzigen, geeft u een waarde op in het veld 'Duur' (of
gebruikt u de pijlknoppen).
Om in te stellen of een animatie automatisch of bij een muisklik start, kiest u een optie
uit het venstermenu 'Start animatie' in de instellingenlade. (Raadpleeg het gedeelte
“Een objectanimatie starten op pagina 122 voor meer informatie.)
Om een verschillende timing voor verschillende foto's in te stellen, schakelt u het
aankruisvak 'Afzonderlijke timing voor elementen' in. Vervolgens selecteert u de foto's
in de instellingenlade en wijzigt u voor elke foto de instellingen.
Bij sommige slimme animaties worden effecten gebruikt die ook kunnen worden
gebruikt voor het laten verschijnen en verdwijnen van de afbeelding in een dia.
Raadpleeg het gedeelte “Een object laten verschijnen en verdwijnen met behulp van
animatie-effecten op pagina 114.
U kunt een actie-animatie toepassen op een basisdia. Dit effect wordt vervolgens
op elke dia toegepast die wordt gemaakt met behulp van de basisdia. Raadpleeg
het gedeelte “Standaardovergangen instellen op pagina 218 voor instructies.
Het rode ruitje geeft aan dat de foto deel
uitmaakt van een slimme animatie.
122 Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
De volgorde van objectanimaties wijzigen
U kunt de volgorde van animaties in een dia aanpassen. U kunt bijvoorbeeld een object
laten verschijnen en weer laten verdwijnen voordat een ander object verschijnt. Ook
kunt u afzonderlijke delen van een object (zoals een opsommingsteken in een reeks
opsommingen) op een ander moment laten verschijnen. (Raadpleeg het gedeelte
“Onderdelen van objecten in door elkaar weergeven op pagina 123 voor meer
informatie over het werken met onderdelen van objecten.)
Manieren om de volgorde van animaties te wijzigen:
mKlik op 'Meer opties' als de instellingenlade van het infovenster 'Animatie' niet is
geopend. Sleep de onderdelen in de instellingenlade in de gewenste volgorde.
mSelecteer een object in het diawerkgebied en selecteer vervolgens een optie uit het
venstermenu 'Volgorde' in het infovenster 'Animatie'.
Een objectanimatie starten
U kunt verschillende effecten creëren door op te geven wanneer de animatie moet
worden gestart.
Instellen wanneer een animatie wordt gestart
1Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'.
2Als de instellingenlade van het infovenster 'Animatie' niet is geopend, klikt u op de
knop 'Meer opties'.
3Selecteer in de instellingenlade een onderdeel in de lijst en kies vervolgens een optie
uit het venstermenu 'Start animatie'.
'Bij muisklik': de animatie wordt gestart zodra u met de muis klikt.
'Automatisch na animatie [nummer]': de animatie wordt gestart nadat de vorige
animatie is voltooid en nadat de tijd is verstreken die is opgegeven in het veld
'Vertraging'.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen 123
'Automatisch bij animatie [nummer]': Er worden tegelijkertijd twee animatie uitgevoerd
nadat de tijd is verstreken die is opgegeven in het veld 'Vertraging'. Om twee animaties
tegelijkertijd te laten uitvoeren, moeten de twee animaties onder elkaar staan in de lijst
'Animatievolgorde'.
U kunt ook een animatie-effect toepassen op meerdere objecten tegelijk door de
objecten te groeperen (raadpleeg het gedeelte “Objecten groeperen en de groepering
van objecten opheffen op pagina 86).
4Als u hebt ingesteld dat de animatie automatisch wordt gestart, geeft u een waarde op
in het veld 'Vertraging' (of gebruikt u de pijlknoppen) om de tijd in te stellen tussen het
einde van de vorige animatie en het begin van de geselecteerde animatie.
De vertraging kan maximaal zestig seconden bedragen.
Onderdelen van objecten in door elkaar weergeven
Nadat u animatie-effecten in een dia hebt ingesteld, kunt u criteria instellen voor het
moment waarop de effecten verschijnen en weer verdwijnen.
U kunt bijvoorbeeld een animatie instellen waarmee het eerste opsommingsteken in
de dia verschijnt, gevolgd door het eerste segment van een cirkeldiagram en vervolgens
het tweede opsommingsteken. U kunt hetzelfde doen om objecten van de dia te laten
verdwijnen. Ook kunt u een reeks onderdelen opgeven die in een animatie moeten
worden gebruikt, zoals alleen het tweede en derde opsommingsteken.
Hier geeft u op hoe de
geselecteerde animatie
moet worden gestart.
Hier sleept u de
onderdelen in de
gewenste volgorde.
Hiermee stelt u voor animaties
die automatisch worden
gestart de tijd in tussen het
einde van de vorige animatie
en het begin van de
geselecteerde animatie.
124 Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
De elementen van een object in een animatie door elkaar weergeven
1Selecteer een object in het diawerkgebied.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'.
3Kies in het paneel 'Animatie in' of 'Animatie uit' een optie uit het venstermenu
'Uitvoering'. Alle opties zijn mogelijk, behalve 'Allemaal tegelijk'.
Raadpleeg het gedeelte “Animaties toepassen op specifieke typen objecten” hieronder
voor meer informatie.
4Om een reeks onderdelen (dus niet alle onderdelen) op te geven waarop een animatie
moet worden toegepast, gebruikt u de venstermenu's 'Van' en 'tot'.
5Schakel het aankruisvak 'Afzonderlijke timing voor elementen' in.
6Sleep de animaties in de instellingenlade in de gewenste volgorde.
Raadpleeg voor meer informatie over het starten van afzonderlijke animaties het
gedeelte “Een objectanimatie starten op pagina 122.
Animaties toepassen op specifieke typen objecten
Voor tekst, tabellen, diagrammen en films zijn specifieke animatieopties beschikbaar.
Een tekstanimatie aanmaken
U kunt tekst regel voor regel, woord voor woord of teken voor teken opbouwen. U kunt
tekstanimaties aanmaken voor tekst met opsommingstekens en voor platte tekst.
Een tekstanimatie instellen
1Selecteer tekst in het diawerkgebied waarvoor u een animatie hebt gedefinieerd.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'.
3Kies in het paneel 'Animatie in' of 'Animatie uit' een optie uit het venstermenu
'Uitvoering'.
'Allemaal tegelijk': hiermee verschijnt alle tekst tegelijk in de dia.
'Per opsommingstek.': hiermee verschijnt de tekst per opsommingsteken in de dia.
'Per opsomming': hiermee verschijnen opsommingstekens samen met de
onderliggende opsommingstekens in de dia.
'Per gemark. ops.tek.': het opsommingsteken dat verschijnt, wordt gemarkeerd en
alleen het meest recente opsommingsteken blijft gemarkeerd.
'Per alinea': deze optie is voor tekst zonder opsommingstekens.
Een tabelanimatie aanmaken
U kunt tabellen onder andere per regel of per kolom in een dia laten verschijnen.
Een tabelanimatie instellen
1Selecteer in het diawerkgebied een tabel waarvoor u een animatie hebt gedefinieerd.
Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen 125
2Kies in het paneel 'Animatie in' of 'Animatie uit' een optie uit het venstermenu
'Uitvoering'.
'Allemaal tegelijk': hiermee verschijnt de gehele tabel als één object in de dia.
'Per rij': hiermee verschijnt de tabel per rij in de dia.
'Per kolom': hiermee verschijnt de tabel per kolom in de dia.
'Per cel': hiermee verschijnt de tabel per cel in de dia.
'Per rij-inhoud': hiermee verschijnt eerst de gehele lege tabel, waarna de inhoud rij voor
rij wordt toegevoegd.
'Per kolominhoud': hiermee verschijnt eerst de gehele lege tabel, waarna de inhoud
kolom voor kolom wordt toegevoegd.
'Per celinhoud': hiermee verschijnt eerst de gehele lege tabel, waarna de inhoud cel
voor cel wordt toegevoegd.
Voor alle onderdelen van een tabel wordt dezelfde animatiestijl gebruikt.
Een diagramanimatie aanmaken
U kunt diagrammen bijvoorbeeld per staaf of cirkelsegment laten verschijnen
of verdwijnen.
Een diagramanimatie instellen
1Selecteer in het diawerkgebied een diagram waarvoor u een animatie hebt
gedefinieerd.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'.
3Kies in het paneel 'Animatie in' of 'Animatie uit' een optie uit het venstermenu
'Uitvoering'.
'Allemaal tegelijk': hiermee verschijnt het hele diagram als één object in de dia.
'Achtergrond eerst': hiermee verschijnen eerst de diagramassen, gevolgd door alle
gegevenselementen tegelijk (staven, lijnen of vlakken).
'Per reeks': hiermee verschijnen eerst de diagramassen, gevolgd door de
gegevenselementen per reeks.
'Per set': hiermee verschijnen eerst de diagramassen, gevolgd door de
gegevenselementen per set.
'Per element in reeks': hiermee verschijnen eerst de diagramassen, gevolgd door de
afzonderlijke gegevenselementen per reeks.
'Per element in set': hiermee verschijnen eerst de diagramassen, gevolgd door de
afzonderlijke gegevenselementen per set.
Voor alle elementen van een diagram (behalve de legenda) wordt dezelfde animatiestijl
gebruikt.
126 Hoofdstuk 5 Beweging aan diavoorstellingen toevoegen
Voor de legenda kunt u een aparte animatiestijl en -volgorde instellen. Als u het
diagram en de legenda tegelijk wilt laten verschijnen, groepeert u de legenda met het
diagram voordat u de animatiestijl van het diagram instelt. (Raadpleeg het gedeelte
“Objecten groeperen en de groepering van objecten opheffen op pagina 86.)
Een filmanimatie aanmaken
U kunt een film starten en stoppen bij een specifieke dia.
Een filmanimatie instellen
1Selecteer een film in het diawerkgebied.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Animatie-info'.
3Klik op 'Animatie in' en kies vervolgens 'Start film' uit het venstermenu 'Effect'.
De film wordt gestart zodra de animatie verschijnt.
4Om de film te stoppen, kiest u 'Stop film' uit het venstermenu 'Effect'.
De film wordt gestopt zodra de animatie verschijnt.
Objectanimaties verwijderen
U kunt objectanimaties verwijderen in het infovenster 'Animatie'.
Manieren om een objectanimatie te verwijderen:
mKlik op 'Meer opties' als de instellingenlade van het infovenster 'Animatie' niet is
geopend. Selecteer in de instellingenlade de animatie die u wilt verwijderen en
druk op de Delete-toets.
mSelecteer het onderdeel waarvoor u het animatie-effect wilt verwijderen en kies
vervolgens de optie 'Geen' uit het venstermenu 'Effect' in het infovenster 'Animatie'.
128 Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
Werken met tabellen
Er zijn verschillende manieren om tabellen aan te maken en de kenmerken, grootte en
positie van tabellen te wijzigen.
Een tabel toevoegen
Met behulp van een tabel kunt u uw gegevens ordenen of verschillende gegevenssets
met elkaar vergelijken. Nadat u de tabel hebt aangemaakt, kunt u vervolgens
interessante dia-animaties toepassen om de verschillende tabelelementen cel voor cel,
rij voor rij of kolom voor kolom in beeld te laten verschijnen.
Manieren om een tabel toe te voegen:
mKlik op de knop 'Tabel' in de knoppenbalk (of kies 'Voeg in' > 'Tabel').
mOm een tabel in het diawerkgebied te tekenen, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt
terwijl u op de knop 'Tabel' in de knoppenbalk klikt. Laat de Option-toets ( ) los en z
plaats de aanwijzer in het diawerkgebied. De aanwijzer wordt kruisvormig. Sleep de
aanwijzer over het diawerkgebied om een tabel met het gewenste formaat aan te
maken. Terwijl u sleept, neemt het aantal rijen en kolommen toe of af, afhankelijk van
de grootte van de tabel. Om het formaat van de tabel vanuit het midden te wijzigen,
houdt u de Option-toets ( ) ingedrukt terwijl u sleept.z
mOm een nieuwe tabel aan te maken op basis van één of meerdere aangrenzende cellen
in een bestaande tabel, selecteert u de gewenste cel(len) en houdt u de muisknop
ingedrukt terwijl u de selectie naar het werkgebied sleept. De waarden in de cellen
van de oorspronkelijke tabel blijven behouden.
Raadpleeg het gedeelte “Tabellen en tabelonderdelen selecteren op pagina 132 voor
informatie over het selecteren van cellen.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen 129
Werken met hulpmiddelen voor tabellen
Keynote bevat diverse hulpmiddelen voor het opmaken van tabellen en kolommen,
rijen, cellen en celwaarden.
Manieren om de tabelkenmerken te wijzigen:
m
In het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel' kunt u onder andere de breedte van
kolommen en de hoogte van rijen nauwkeurig instellen, kop- en voetteksten toevoegen
en randen opmaken. Om het infovenster 'Tabel' te openen, klikt u op de knop 'Info' in
de knoppenbalk en vervolgens op de knop 'Tabelinfo'.
mIn het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel' kunt u de notatie van celwaarden
instellen. U kunt bijvoorbeeld een valutateken weergeven in cellen die valutawaarden
bevatten.
Hiermee past u het
formaat van de rijen aan
de inhoud aan.
Hiermee stelt u het
aantal rijen en
kolommen in.
Hiermee kunt u rijen of
kolommen toevoegen of
verwijderen, cellen
samenvoegen en rijen of
kolommen splitsen.
Hiermee geeft u de
kolombreedte en
rijhoogte op.
Hiermee opent u het
infovenster 'Tabel'.
Hiermee voegt u speciaal
opgemaakte rijen en
kolommen toe.
Hiermee geeft u elke rij
een andere kleur.
Hiermee voegt u een
kleur of een afbeelding
aan een cel toe.
Hiermee stelt u de stijl,
breedte, en kleur van
celranden in.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen 131
Het formaat van een tabel aanpassen
U kunt een tabel groter of kleiner maken door een van de selectiegrepen van de tabel
te slepen of door het infovenster 'Formaat' te gebruiken. U kunt een tabel ook groter of
kleiner maken door het formaat van de rijen of kolommen te wijzigen.
Om het formaat van een tabel aan te passen, moet u de tabel eerst selecteren
(raadpleeg het gedeelte “Een tabel selecteren op pagina 132).
Manieren om het formaat van een geselecteerde tabel aan te passen:
mSleep een van de vierkante selectiegrepen. (Deze verschijnen wanneer u een tabel
selecteert.)
Om de verhoudingen van de tabel te handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt
terwijl u een van de selectiegrepen sleept.
Om het formaat van het object vanuit het midden te wijzigen, houdt u de Option-toets
( ) ingedrukt terwijl u sleept.z
Om het formaat van een tabel in een bepaalde richting te wijzigen, sleept u een
selectiegreep aan een van de zijkanten (dus geen hoekgreep).
mOm de grootte van de tabel te wijzigen door de exacte afmetingen op te geven,
selecteert u een tabel of tabelcel, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klikt
u op de knop 'Formaatinfo' en klikt u vervolgens op 'Formaat' Vervolgens kunt u de
gewenste hoogte en breedte opgeven, de afstand van de tabel tot de marges bepalen
en een rotatiehoek instellen.
mRaadpleeg het gedeelte “Het formaat van een rij of kolom wijzigen op pagina 145 voor
informatie over het wijzigen van het tabelformaat door de grootte van rijen en
kolommen aan te passen.
Een tabel verplaatsen
U kunt een tabel verplaatsen door deze te slepen of door een nieuwe locatie op te
geven in het infovenster 'Formaat'.
Manieren om een tabel te verplaatsen:
mSelecteer de tabel, klik op een willekeurige plaats in de tabel, houd de muisknop
ingedrukt en sleep de tabel.
mOm een tabel alleen in horizontale of verticale richting of in een hoek van 45 graden te
verplaatsen, houdt u tijdens het slepen van de tabel de Shift-toets ingedrukt.
132 Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
mOm een tabel naar een exacte positie te verplaatsen, klikt u op een willekeurige cel en
klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk. Klik vervolgens op de knop 'Formaatinfo'
en geef de gewenste x- en y-waarden op in de desbetreffende velden.
m
Om een tabel te kopiëren en de kopie vervolgens te verplaatsen, houdt u de Option-
toets
( ) z
ingedrukt terwijl u op de rand van een tabel klikt die nog niet is geselecteerd.
Vervolgens sleept u de tabel.
Een tabel naar een ander iWork-programma kopiëren
U kunt tabellen van het ene naar het andere iWork-programma kopiëren.
Een tabel die is aangemaakt in Numbers en vervolgens in een ander programma wordt
geplaatst, behoudt de vormgeving, gegevens en andere kenmerken. Bepaalde functies
van Numbers worden echter niet ondersteund door de andere programma's.
Een tabel van het ene naar het andere iWork-programma kopiëren
1Selecteer de tabel die u wilt kopiëren (raadpleeg het gedeelte “Een tabel selecteren op
pagina 132).
2Kies 'Wijzig' > 'Kopieer'.
3Plaats in het andere programma het invoegpunt op de positie waar u de tabel wilt
plaatsen en kies vervolgens 'Wijzig' > 'Plak'.
Tabellen en tabelonderdelen selecteren
Als u tabellen, rijen, kolommen, tabelcellen of randen van tabelcellen wilt bewerken,
moet u deze onderdelen eerst selecteren.
Een tabel selecteren
Als u een tabel selecteert, worden aan de randen van de tabel selectiegrepen
weergegeven.
Manieren om een tabel te selecteren:
mAls er geen cel is geselecteerd, klikt u ergens in de tabel.
mAls er een tabelcel is geselecteerd, drukt u op Command + Return. U kunt ook buiten
de tabel klikken en vervolgens ergens in de tabel klikken.
Een tabelcel selecteren
Wanneer u een cel selecteert, wordt de rand van de geselecteerde cel gemarkeerd.
Eén tabelcel selecteren
mSelecteer de tabel en klik op de gewenste cel.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen 133
Wanneer u een cel hebt geselecteerd, kunt u als volgt een andere cel selecteren.
Een groep tabelcellen selecteren
U kunt aangrenzende of niet-aangrenzende cellen selecteren.
Manieren om een groep cellen te selecteren:
mOm aangrenzende tabelcellen te selecteren, selecteert u de eerste cel en houdt u
vervolgens de Shift-toets ingedrukt terwijl u de overige cellen selecteert.
U kunt ook op de eerste cel klikken en de muisknop ingedrukt houden terwijl u de
muisaanwijzer over het gewenste cellenbereik sleept.
mOm niet-aangrenzende cellen te selecteren, houdt u de Command-toets ingedrukt
terwijl u de gewenste cellen selecteert. Als u een cel in de groep wilt deselecteren,
klikt u terwijl u de Command-toets ingedrukt houdt.
Een rij of kolom selecteren
U kunt een volledige rij of kolom het snelst selecteren in het infovenster 'Tabel'.
Manieren om rijen en kolommen te selecteren:
mOm één rij of kolom te selecteren, kiest u 'Selecteer rij' of 'Selecteer kolom' uit het
venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen' in het infovenster 'Tabel'.
U kunt ook rijen en kolommen selecteren op de manier die wordt beschreven in het
gedeelte “Een groep tabelcellen selecteren op pagina 133.
mOm meerdere rijen te selecteren, selecteert u twee of meer cellen die verticaal
aaneengrenzen en kiest u vervolgens 'Selecteer rij'.
mOm meerdere kolommen te selecteren, selecteert u twee of meer cellen die horizontaal
aaneengrenzen en kiest u vervolgens 'Selecteer kolom'.
Gewenste selectie Toets
De cel rechts van de huidige cel Tab
Als u in de laatste kolom op de Tab-toets drukt, wordt de eerste cel
van de volgende rij geselecteerd.
Als u in de laatste cel op de Tab-toets drukt, wordt een nieuwe rij
toegevoegd en wordt de eerste cel van de nieuwe rij geselecteerd.
De cel links van de huidige cel Shift + Tab
De cel onder de huidige cel Pijl-omlaag
De cel boven de huidige cel Pijl-omhoog
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen 137
Inhoud weergeven die niet in de cel past
Als een cel te klein is om de volledige celinhoud weer te geven, verschijnt de
aanduiding voor bijsnijden (een klein plusteken in de rechterbenedenhoek van de cel).
U kunt de cel vergroten, zodat er meer ruimte is voor de inhoud, of u kunt de celinhoud
in de aangrenzende lege cellen laten doorlopen.
Als u niet wilt dat de celinhoud wordt afgekapt of in andere cellen doorloopt, kunt u
instellen dat de hoogte van alle cellen automatisch moet worden aangepast aan de
celinhoud. Dit doet u door het aankruisvak 'Pas grootte autom. aan inhoud aan' in te
schakelen in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'.
Manieren om te werken met cellen waarvan de celinhoud te groot is:
m
Om de celinhoud in aangrenzende cellen te laten doorlopen, schakelt u het aankruisvak
'Tekstomloop in cel' uit in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel' en schakelt u
het aankruisvak 'Pas grootte autom. aan inhoud aan' uit in het paneel 'Tabel'.
Als de aangrenzende cellen leeg zijn, wordt de volledige celinhoud weergegeven.
Als de aangrenzende cellen niet leeg zijn, wordt de celinhoud afgekapt en wordt de
aanduiding voor bijsnijden getoond.
mOm de celinhoud in de cel te laten omlopen en niet in de aangrenzende cellen te laten
doorlopen, schakelt u het aankruisvak 'Tekstomloop in cel' in het infovenster 'Cel' in.
mOm het formaat van een kolom aan te passen zodat een bepaalde celwaarde volledig
zichtbaar is, klikt u op de rechterrand van de cel en sleept u deze naar rechts. U kunt
ook de regelaars bij 'Kolombreedte' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'
gebruiken.
mOm het formaat van een rij aan te passen zodat een bepaalde celwaarde volledig
zichtbaar is, klikt u op de onderrand van de cel en sleept u deze naar beneden.
U kunt ook de regelaars bij 'Rijhoogte' in het paneel 'Tabel' van het infovenster
'Tabel' gebruiken.
Celwaarden opmaken
U kunt cellen opmaken, zodat de waarden in de cellen op een bepaalde manier worden
weergegeven. Zo kunt u in cellen met valutawaarden een valutasymbool (zoals , $ of £)
voor de getallen plaatsen.
De aanduiding voor bijsnijden verschijnt
wanneer de tabelcel meer tekst bevat
dan kan worden weergegeven.
138 Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
Als u een celnotatie gebruikt, stelt u alleen de weergavekenmerken van een waarde in.
Als de waarde wordt gebruikt in formules, wordt de werkelijke waarde gebruikt, niet de
opgemaakte waarde. De enige uitzondering hierop is wanneer er te veel cijfers achter
het decimaalteken staan. In dat geval wordt het getal afgerond.
Celnotatie definieert u met behulp van het venstermenu 'Celnotatie' in het paneel
'Opmaak' van het infovenster 'Tabel'. Als u 'Automatisch' uit het venstermenu kiest,
worden celwaarden precies zo weergegeven als u ze hebt ingevoerd. Kies een van de
andere opties om een bepaalde notatie te gebruiken.
Manieren om celnotaties te gebruiken:
m
Om een waarde toe te voegen aan een lege cel waarvoor een celnotatie is gedefinieerd,
selecteert u de cel en geeft u een waarde op. De celnotatie wordt toegepast zodra u de
cel verlaat.
m
Om een celnotatie toe te passen op een of meerdere cellen die reeds waarden bevatten,
selecteert u de gewenste cellen. In het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel' kunt
u de celnotatie instellen. De notatie die u instelt, wordt op de waarden toegepast.
mOm een celnotatie te verwijderen, selecteert u de cel en kiest u 'Automatisch' uit
het venstermenu 'Celnotatie' in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel'.
De celwaarde blijft staan; alleen de celnotatie wordt verwijderd.
mWanneer u een celwaarde verwijdert, blijven eventuele instellingen voor de celnotatie
behouden. Om de celnotatie te verwijderen, kiest u 'Automatisch' uit het venstermenu
'Celnotatie' in het paneel 'Opmaak' van het infovenster 'Tabel'.
mDe celnotatie die u hebt gedefinieerd kan aan meerdere cellen worden gekoppeld.
Hiervoor gebruikt u de functie voor automatisch vullen. Raadpleeg het gedeelte
Tabelcellen automatisch vullen op pagina 142 voor instructies.
Werken met getalnotaties
Met een getalnotatie bepaalt u hoe decimalen, negatieve getallen en scheidingsteken
voor duizendtallen worden weergegeven.
Een getalnotatie voor een of meer cellen instellen
1Selecteer de cel of cellen.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'.
3Kies 'Getal' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
4Geef in het veld 'Decimalen' het aantal decimalen op. Als een getal meer decimalen
bevat dan het aantal dat u instelt, wordt het getal afgerond en niet afgekapt. Als u het
aantal decimalen bijvoorbeeld hebt ingesteld op 2, wordt de waarde 3,456
weergegeven als '3,46' (en niet als '3,45').
5Om de notatie voor negatieve waarden in te stellen, kiest u een optie uit het
venstermenu naast het veld 'Decimalen'.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen 139
6Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken duizendtallen' in om een scheidingsteken
voor duizendtallen in te stellen.
Werken met valutanotaties
Met een valutanotatie bepaalt u hoe valutawaarden worden weergegeven.
Een valutanotatie voor een of meer cellen instellen
1Selecteer de cel of cellen.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'.
3Kies 'Valuta' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
4Kies een valutasymbool uit het venstermenu 'Symbool'.
5Geef in het veld 'Decimalen' het aantal decimalen op. Als een getal meer decimalen
bevat dan het aantal dat u instelt, wordt het getal afgerond en niet afgekapt. Als u het
aantal decimalen bijvoorbeeld hebt ingesteld op 2, wordt de waarde 3,456
weergegeven als '3,46' (en niet als '3,45').
6Om de notatie voor negatieve waarden in te stellen, kiest u een optie uit het
venstermenu naast het veld 'Decimalen'.
7Schakel het aankruisvak 'Scheidingsteken duizendtallen' in om een scheidingsteken
voor duizendtallen in te stellen.
8Als u het valutasymbool aan de rand van de cel wilt weergeven, schakelt u het
aankruisvak 'Boekhoudstijl' in.
Werken met procentnotaties
Met een procentnotatie bepaalt u hoe numerieke waarden worden weergegeven die
worden gevolgd door het procentteken (%).
Waarden die in een formule worden gebruikt, worden automatisch omgezet naar een
decimaal getal. Zo wordt een waarde die wordt weergegeven als 3% in een formule
omgezet naar 0,03.
Als u 3% typt in een cel die is opgemaakt met de automatische notatie en vervolgens
de procentnotatie op de cel toepast, wordt de waarde weergegeven als 3%. Als u
echter 3 typt in een cel die is opgemaakt met de automatische notatie en vervolgens
de procentnotatie op de cel toepast, wordt de waarde weergegeven als 300%.
Een procentnotatie voor een of meer cellen instellen
1Selecteer de cel of cellen.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tabelinfo' en klik vervolgens
op 'Opmaak'.
3Kies 'Percentage' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen 141
De wetenschappelijke notatie voor een of meer cellen instellen
1Selecteer de cel of cellen.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tabelinfo' en klik vervolgens
op 'Opmaak'.
3Kies 'Wetenschappelijk' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
4Geef in het veld 'Decimalen' het aantal decimalen op.
Werken met de tekstnotatie
Met een tekstnotatie bepaalt u of de volledige celinhoud als tekst moet worden
beschouwd, ook wanneer een cel een getal bevat.
Een tekstnotatie voor een of meer cellen instellen
1Selecteer de cel of cellen.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Tabelinfo' en klik vervolgens
op 'Opmaak'.
3Kies 'Tekst' uit het venstermenu 'Celnotatie'.
Celwaarden controleren
Voor cellen waarvan de inhoud aan een bepaalde voorwaarde voldoet, kan Keynote
automatisch een bepaalde achtergrond of tekstkleur instellen.
U kunt eenvoudig regels definiëren waarmee wordt gecontroleerd of celwaarden aan
een bepaalde voorwaarde voldoen. Als dat het geval is, wordt de achtergrond en/of
tekstkleur gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld een regel definiëren die ervoor zorgt dat een
cel die een bepaalde waarde bevat een blauwe kleur krijgt, en een andere regel die
ervoor zorgt dat de cel een groene kleur krijgt als deze een andere waarde bevat.
U kunt ook een regel definiëren die ervoor zorgt dat een waarde een rode kleur krijgt
als deze waarde al in een bepaalde groep cellen voorkomt, of een paarse kleur als de
waarde boven het gemiddelde van een groep cellen ligt.
Een regel kan op één cel of een bepaald cellenbereik worden toegepast. Als een regel
op meerdere cellen wordt toegepast, wordt de kleur gewijzigd als de waarde in een
willekeurige cel in de groep aan de regelvoorwaarden voldoet.
Een regel definiëren
1Selecteer een of meer cellen.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'.
3Klik op de knop 'Opmaak'.
4Selecteer 'Voorwaardelijke opmaak' en klik vervolgens op 'Toon regels'.
5Schakel het aankruisvak 'Markeer cellen op basis van de volgende regels' in.
6Kies een voorwaarde uit het venstermenu 'Kies een regel'.
142 Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
De voorwaarden in het bovenste gedeelte van het menu zijn bedoeld voor numerieke
waarden. Het middelste gedeelte van het menu bevat voorwaarden voor tekstwaarden
en het onderste gedeelte bevat voorwaarden voor datums.
Bij de voorwaarde 'Tussen' moet u twee getallen opgeven. Aan de voorwaarde wordt
voldaan als een van beide getallen of een tussenliggend getal in de cel(len) voorkomt.
7Geef extra informatie op om de definitie van de voorwaarde volledig te specificeren.
8Schakel het aankruisvak 'Vulkleur' en/of 'Tekstkleur' in en klik in de bijbehorende
kleurenvakken om de kleuren in te stellen die op de cel worden toegepast als aan de
voorwaarde wordt voldaan. (Raadpleeg het gedeelte “Het venster 'Kleuren' gebruiken”
op pagina 89 voor meer informatie.)
9Om een regel toe te voegen, klikt u op het plusteken en herhaalt u stap 6 tot en met 8.
Als er meerdere regels voor een cel zijn gedefinieerd en de celinhoud aan de
voorwaarden van verschillende regels voldoet, worden de kleuren toegepast
die zijn gekoppeld aan de regel die het hoogst in de lijst met regels staat.
Om een regel te deactiveren, klikt u op de bijbehorende knop met het minteken om
de regel te verwijderen. U kunt ook alleen de aankruisvakken 'Vulkleur' en 'Tekstkleur'
uitschakelen. Om een lijst met regels te deactiveren, schakelt u het aankruisvak
'Markeer cellen op basis van de volgende regels' uit.
Afbeeldingen of kleuren aan cellen toevoegen
U kunt een afbeelding of kleur toevoegen aan afzonderlijke tabelcellen of aan een
hele tabel.
Een afbeelding of kleur aan een tabelcel toevoegen
1Selecteer de cel.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'.
3
Kies 'Afbeeldingsvulling' uit het venstermenu 'Celachtergrond' om een afbeelding toe te
voegen. Raadpleeg het gedeelte “Een object met een afbeelding vullen op pagina 90
voor instructies.
4Kies 'Vulkleur' of 'Verlooptint' uit het venstermenu 'Celachtergrond' om een
achtergrondkleur toe te voegen. Raadpleeg het gedeelte “Een kleur als vulling voor een
object gebruiken” op pagina 87 voor meer informatie.
Tabelcellen automatisch vullen
U kunt een of meerdere cellen automatisch vullen op basis van de inhoud van een
aangrenzende cel.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen 143
Manieren om tabelcellen automatisch te vullen:
mOm de inhoud en achtergrond van een cel naar aangrenzende cellen te kopiëren,
selecteert u de cel en sleept u de greep in de rechterbenedenhoek over de cellen
waarnaar u de inhoud en achtergrond wilt kopiëren. Sleep de greep naar rechts om de
inhoud en achtergrond naar aangrenzende cellen in dezelfde rij te kopiëren, of sleep
de greep naar beneden om de inhoud en achtergrond naar aangrenzende cellen in
dezelfde kolom te kopiëren.
De gegevens, celnotatie, formule en achtergrond van de geselecteerde cel worden naar
de andere cellen gekopieerd.
Als de geselecteerde cel geen gegevens bevat, worden de gegevens uit de doelcellen
verwijderd.
mU kunt ook waarden aan cellen toevoegen op basis van waardepatronen. Als een cel
bijvoorbeeld de naam van een dag of maand bevat, kunt u deze cel selecteren en naar
rechts of beneden slepen om de naam van de volgende dag of maand in de
aangrenzende cel in te voegen.
Selecteer twee of meer cellen voordat u sleept om de nieuwe waarden te baseren op
numerieke patronen. Als u bijvoorbeeld twee cellen met de waarden '1' en '2' selecteert,
worden in de twee aangrenzende cellen de waarden '3' en '4' ingevoegd wanneer u de
greep over deze cellen sleept. Als de twee geselecteerde cellen de waarden '1' en '4'
bevatten, worden aan de twee aangrenzende cellen de waarden '7' en '10' toegevoegd
(bij de volgende waarde wordt steeds 3 opgeteld).
Met automatisch vullen wordt geen blijvende relatie tot stand gebracht tussen cellen
in de groep. Nadat u cellen automatisch hebt gevuld, kunt u de inhoud van elke cel
afzonderlijk aanpassen.
Werken met rijen en kolommen
U kunt snel rijen en kolommen toevoegen of verwijderen, een koptekstrij of -kolom of
een voettekstrij toevoegen.
Rijen toevoegen
U kunt rijen in een tabel of aan het einde van een tabel invoegen. In tabellen met een
voettekstrij worden de rijen die u onderaan toevoegt boven de voettekstrij geplaatst.
Manieren om rijen toe te voegen:
mOm één rij toe te voegen, selecteert u een cel en kiest u 'Opmaak' > 'Tabel' >
'Voeg rij boven toe' of 'Voeg rij onder toe'. U kunt deze commando's ook kiezen
uit het venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen' in het infovenster 'Tabel'.
mOm onder aan de tabel een rij toe te voegen, selecteert u de laatste cel en drukt u op
de Tab-toets.
144 Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
mOm onder aan de tabel een of meer rijen toe te voegen, wijzigt u het aantal rijen in het
veld 'Rijen' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'.
m
U kunt cellen in twee gelijke rijen splitsen. Raadpleeg het gedeelte “Tabelcellen splitsen
op pagina 147 voor instructies.
Kolommen toevoegen
U kunt extra kolommen aan een tabel toevoegen.
Manieren om kolommen toe te voegen:
mOm één kolom toe te voegen, selecteert u een cel en kiest u 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Voeg
kolom links toe' of 'Voeg kolom rechts toe'. U kunt deze commando's ook kiezen uit het
venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen' in het infovenster 'Tabel'.
mOm aan de rechterkant van de tabel een of meer kolommen toe te voegen, wijzigt u
het aantal kolommen in het veld 'Kolommen' in het paneel 'Tabel' van het infovenster
'Tabel'.
mU kunt cellen in twee gelijke kolommen splitsen. Raadpleeg het gedeelte “Tabelcellen
splitsen op pagina 147 voor instructies.
Een rij of kolom verwijderen
Er zijn verschillende manieren om een of meerdere rijen of kolommen in een tabel te
verwijderen.
Manieren om rijen of kolommen te verwijderen:
mSelecteer een of meerdere rijen of kolommen of een cel in de rij of kolom die u wilt
verwijderen. Kies vervolgens 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Verwijder rij' of 'Opmaak' > 'Tabel' >
'Verwijder kolom'.
mOm een of meerdere rijen of kolommen te verwijderen, selecteert u de desbetreffende
rijen of kolommen en kiest u vervolgens 'Verwijder rij' of 'Verwijder kolom' uit het
venstermenu 'Wijzig rijen en kolommen' in het infovenster 'Tabel'. U kunt ook
'Opmaak' > 'Tabel' > [optie] kiezen.
Werken met een koptekstrij of -kolom
Met koptekstrijen en -kolommen kunt u de gegevens in de rijen en kolommen labelen.
Koptekstrijen en -kolommen hebben een andere opmaak dan de overige rijen en
kolommen, zodat ze duidelijk zichtbaar zijn. Een koptekstrij bestaat uit de bovenste cel
van de kolommen. Een koptekstkolom bestaat uit de meest linkse cellen van elke rij.
Het is niet mogelijk om een rij met koptekst of een rij met voettekst in meerdere rijen
te splitsen of koptekstkolommen in meerdere kolommen te splitsen.
Manieren om een koptekstrij of -kolom toe te voegen of te verwijderen:
mSelecteer de tabel en schakel vervolgens het aankruisvak 'Koptekstrij' of
'Koptekstkolom' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel' in of uit.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen 145
mSelecteer de tabel, kies 'Opmaak' > 'Tabel' en kies een van de volgende opties uit het
submenu: 'Voeg rij met koptekst toe', 'Verwijder rij met koptekst', 'Voeg kolom met
koptekst toe' of 'Verwijder kolom met koptekst'.
Werken met een voettekstrij
Met een voettekstrij kunt u de aandacht vestigen op de laatste rij van een tabel. U kunt
in een voettekstrij dezelfde inhoud invoeren als in de overige rijen. Een voettekstrij
heeft echter een andere opmaak, waardoor deze meer in het oog springt.
Manieren om een rij met voettekst toe te voegen of te verwijderen:
mSelecteer de tabel en schakel vervolgens het aankruisvak 'Voettekstrij' in het paneel
'Tabel' van het infovenster 'Tabel' in of uit.
mSelecteer de tabel, kies 'Opmaak' > 'Tabel' en kies 'Voeg rij met voettekst toe' of
'Verwijder rij met voettekst' uit het submenu.
Het formaat van een rij of kolom wijzigen
U kunt het formaat van alle rijen en kolommen aanpassen, zodat alle rijen en
kolommen even groot zijn. U kunt ook alleen het formaat van bepaalde rijen of
kolommen wijzigen.
Manieren om het formaat van tabelrijen en -kolommen te wijzigen:
mOm alle rijen even groot te maken, selecteert u de tabel en kiest u 'Opmaak' > 'Tabel' >
'Verdeel rijen gelijkmatig'.
Om alle kolommen even groot te maken, kiest u 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Verdeel
kolommen gelijkmatig'.
mOm het formaat van één rij te wijzigen, selecteert u een cel in de rij en geeft u de
gewenste waarde op in het veld 'Rijhoogte' in het paneel 'Tabel' van het infovenster
'Tabel'.
mOm het formaat van één kolom te wijzigen, selecteert u een cel in de kolom en geeft
u de gewenste waarde op in het veld 'Kolombreedte' in het paneel 'Tabel' van het
infovenster 'Tabel'.
mOm een aantal rijen even groot te maken, selecteert u een of meer cellen in de
gewenste rijen en kiest u 'Tabel' > 'Verdeel rijen gelijkmatig'. De rijen hoeven niet
aangrenzend te zijn. U kunt ook de gewenste waarde opgeven in het veld 'Rijhoogte' in
het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'.
m
Om een aantal kolommen even groot te maken, selecteert u een of meer cellen in de
gewenste kolommen en kiest u 'Tabel' > 'Verdeel kolommen gelijkmatig'. De kolommen
hoeven niet aangrenzend te zijn. U kunt ook de gewenste waarde opgeven in het veld
'Kolombreedte' in het paneel 'Tabel' van het infovenster 'Tabel'.
Raadpleeg het gedeelte “Inhoud weergeven die niet in de cel past” op pagina 137 voor
opties wanneer celinhoud na het wijzigen van het celformaat is afgekapt.
146 Hoofdstuk 6 Werken met tabellen
Wisselende rijkleuren
U kunt rijen om en om een andere achtergrondkleur geven, zodat er een fraai
kleureneffect ontstaat.
Wisselende rijkleuren instellen
1Selecteer de tabel.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk en klik vervolgens op de knop 'Tabelinfo'.
3Schakel het aankruisvak 'Wisselende rijkleur' in.
4
Klik in het bijbehorende kleurenvak om het venster 'Kleuren' te openen en kies een
kleur voor de rij. Raadpleeg het gedeelte “Het venster 'Kleuren' gebruiken” op pagina 89
voor instructies.
5De kleur van de overige rijen kunt u instellen met behulp van de regelaars voor
'Celachtergrond' van het infovenster 'Tabel'. Raadpleeg het gedeelte “Een kleur als
vulling voor een object gebruiken” op pagina 87 voor instructies.
Werken met tabelcellen
U kunt tabelcellen onder andere splitsen en samenvoegen, het formaat en de opmaak
van cellen aanpassen, cellen verbergen en opmerkingen aan cellen toevoegen.
Tabelcellen samenvoegen
Als u tabelcellen samenvoegt, worden aangrenzende cellen tot één cel gecombineerd.
Hierbij verdwijnen de randen tussen de cellen, zodat ze als één cel worden beschouwd.
Tabelcellen samenvoegen
1Selecteer twee of meer aangrenzende tabelcellen. De groep cellen die u kiest, moet
een rechthoek vormen en het moeten allemaal hoofdtekstcellen of koptekstcellen zijn.
2Kies 'Opmaak' > 'Tabel' > 'Voeg cellen samen'.
U kunt het commando 'Voeg cellen samen' ook kiezen uit het venstermenu 'Wijzig rijen
en kolommen' in het infovenster 'Tabel'.
Als u horizontaal aangrenzende cellen samenvoegt met alleen tekst of een combinatie
van tekst, getallen, formules en notaties voor waarden, wordt de inhoud van alle
originele cellen samengevoegd als door tabs gescheiden tekst. Als u verticaal
aangrenzende cellen samenvoegt met alleen tekst of een combinatie van tekst,
getallen, formules en notaties voor waarden, wordt de inhoud van alle originele cellen
samengevoegd als door regeleinden gescheiden tekst.
Bij het samenvoegen van kolomcellen wordt de afbeelding of kleur van de bovenste cel
overgenomen als achtergrondafbeelding of -kleur voor alle cellen. Bij het samenvoegen
van rijcellen wordt de afbeelding of kleur van de meest linkse cel overgenomen als
achtergrondafbeelding of -kleur voor alle cellen.
Hoofdstuk 6 Werken met tabellen 149
Cellen die tekst en getallen door
elkaar bevatten
Eerst waarden die beginnen met
getallen (1z, 1Z, a1, A1)
Eerst waarden die beginnen met
tekst (A1, a1, 1A, 1z)
Lege cellen Onderaan Onderaan
Booleaans (WAAR, ONWAAR) Onder tekst en boven een
lege cel
Boven tekst
Gegevens Oplopende volgorde Aflopende volgorde
7
150
7Werken met formules en functies
in tabellen
Dit hoofdstuk bevat informatie over de manier waarop u
berekeningen in tabelcellen kunt uitvoeren met behulp van
formules en functies.
Raadpleeg Hoofdstuk 6, Werken met tabellen”, op pagina 127 voor instructies voor
het invoegen en opmaken van tabellen en gegevens in tabellen. Raadpleeg het
ingebouwde helpsysteem voor volledige informatie over de afzonderlijke functies.
Werken met formules
Een formule is een rekenkundige expressie waarbij waarden worden afgeleid met
behulp van bewerkingen. U kunt een formule aan een tabelcel toevoegen om een
waarde weer te geven die is afgeleid van waarden in andere tabelcellen.
U kunt bijvoorbeeld een formule toevoegen aan de onderste cel van een kolom
waarmee de getallen in alle andere cellen in de kolom bij elkaar worden opgeteld.
Als een van de waarden in de kolom wordt gewijzigd, wordt het totaal in de onderste
cel automatisch ook gewijzigd.
Met formules worden waarden afgeleid met behulp van operators en functies.
ÂMet operators worden bewerkingen uitgevoerd als optellen (+) en
vermenigvuldigen (*).
Met de volgende formule worden waarden bij elkaar opgeteld: =A2 + 16. A2 wordt
een celverwijzing genoemd. A2 verwijst naar de tweede cel in de eerste kolom. De
waarde 16 wordt een constante genoemd omdat het een specifieke waarde betreft
die niet gebruik maakt van operators of functies.
De waarde in cel A2 wordt opgeteld bij de waarde 16 en het resultaat wordt
weergegeven in de cel die de formule bevat.
Formules beginnen altijd met een isgelijkteken (=). Voor het gemak is het isgelijkteken
in de Keynote-documentatie weggelaten.
ÂFuncties zijn vooraf gedefinieerde, benoemde bewerkingen zoals SOM en
GEMIDDELDE.
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen 153
Werken met de formule-editor
Met de formule-editor kunt u een formule aanmaken of wijzigen.
Manieren om de formule-editor te openen:
mSelecteer een tabelcel en typ vervolgens het isgelijkteken (=).
mSelecteer een tabelcel, klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop
'Tabelinfo' en klik vervolgens op 'Opmaak'. Kies 'Formule-editor' uit het venstermenu
'Snelle formule'.
mSelecteer de tabel en klik dubbel op een tabelcel die een formule bevat.
Wanneer de formule-editor wordt geopend, wordt deze op de geselecteerde cel
weergegeven. Als u de formule-editor wilt verplaatsen, plaatst u de cursor op de
linkerkant van de formule-editor. Zodra de cursor in een handje verandert, klikt u
en sleept u om de formule-editor te verplaatsen.
Als u een cel selecteert die een formule bevat, worden de argumenten van de formule
met een kleur gemarkeerd.
Een nieuwe formule toevoegen met de formule-editor
Met de formule-editor kunt u formules aanmaken.
Een nieuwe formule met de formule-editor toevoegen
1Selecteer de cel waarin u het resultaat van de formule wilt weergeven.
2Open de formule-editor. Typ bijvoorbeeld het isgelijkteken (=).
3Geef de formule op in het tekstveld. Zorg ervoor dat het isgelijkteken het eerste teken
in de formule is.
Raadpleeg het gedeelte “Werken met celverwijzingen op pagina 154 voor informatie
over technieken voor het opnemen van celverwijzingen in uw formules.
Raadpleeg het gedeelte “Werken met operators” op pagina 156 voor informatie over
het gebruik van operators in formules.
Raadpleeg het gedeelte “Werken met functies op pagina 159 voor informatie over het
invoegen van een functie in een formule.
4Om de wijzigingen te bewaren, drukt u op de Return- of Enter-toets of klikt u op de
accepteerknop in de formule-editor. U kunt ook buiten de tabel klikken.
Als u hierop klikt,
kunt u de formule-
editor verplaatsen
door te slepen. Tekstveld
Hier kunt u een formule bekijken of wijzigen.
Annuleerknop
Hiermee maakt u
wijzigingen ongedaan.
Accepteerknop
Hiermee bewaart u wijzigingen.
156 Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
Formules eenmaal toepassen op cellen in een kolom of rij
Als een tabel koptekstcellen bevat, kunt u snel een formule toepassen op alle cellen in
een rij of kolom. De waarden in de cellen worden opnieuw berekend aan de hand van
de formule. Deze formule wordt een koptekstformule genoemd.
Een koptekstformule toepassen op cellen in een kolom of rij
1Selecteer de koptekstcel voor de kolom of rij.
2Open de formule-editor. Typ bijvoorbeeld het isgelijkteken (=).
3Typ de formule die u op elke cel in de kolom of rij wilt toepassen.
Als u bijvoorbeeld waarden aan de cellen van kolom C wilt toewijzen die vijf maal zo
groot zijn als de waarden in de corresponderende cellen van kolom B, gebruikt u de
formule B*5 of B:B*5.
De formule wordt gedupliceerd in alle cellen van de kolom of rij. In dit voorbeeld bevat
C4 de waarde die wordt berekend met de formule B4*5.
4Klik op de accepteerknop of druk op de Return- of Enter-toets om de formule te
bewaren.
Fouten en waarschuwingen afhandelen
Als een formule in een tabelcel onvolledig is, ongeldige celverwijzingen bevat of
anderszins onjuist is, of als een importbewerking een fout in een cel veroorzaakt, wordt
in Keynote een symbool in de cel weergegeven. Een blauw vierkantje in de
linkerbovenhoek van een cel geeft aan dat er een of meer waarschuwingen zijn. Een
rood driehoekje in het midden van een cel betekent dat de formule een fout bevat.
Foutberichten en waarschuwingen weergeven
mKlik op het symbool.
Er verschijnt een berichtvenster waarin de fout of waarschuwing wordt vermeld.
Werken met operators
Met operators in formules kunt u rekenkundige bewerkingen uitvoeren en waarden
met elkaar vergelijken:
ÂMet rekenkundige operators worden rekenkundige bewerkingen (zoals optellen en
aftrekken) uitgevoerd, waarvan het resultaat numeriek is.
ÂMet vergelijkingsoperators worden twee waarden met elkaar vergeleken. Het
resultaat is WAAR of ONWAAR.
Een rekenkundige bewerking uitvoeren
Als u een formule wilt maken waarmee een rekenkundige bewerking wordt uitgevoerd,
gebruikt u rekenkundige operators. Als u bijvoorbeeld drie waarden in een kolom bij
elkaar wilt optellen, kunt u een formule maken die er als volgt uitziet: A2+A3+A5.
Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen 157
Hieronder volgt een overzicht van rekenkundige operators. Voor volledige informatie
over de rekenkundige operators die door Keynote worden ondersteund, raadpleegt u
het gedeelte “Rekenkundige operators” op pagina 157.
Een rekenkundige formule aan een cel toevoegen
1Selecteer een lege cel waarin u het resultaat van de formule wilt weergeven.
2Open de formule-editor. Typ bijvoorbeeld het isgelijkteken (=).
3Voer de formule in het veld in, voorafgegaan door het isgelijkteken.
U kunt de formule A3*B5+B6 bijvoorbeeld op de volgende manier in het tekstveld
invoeren: klik op of typ A3 na het isgelijkteken, typ * (de operator voor
vermenigvuldigen), klik op of typ B5 en klik vervolgens op B6 (als u geen operator typt
voordat u klikt, wordt in Keynote automatisch het plusteken (+) toegevoegd wanneer u
geen functieargumenten opgeeft).
4Klik op de accepteerknop of druk op de Return- of Enter-toets om de formule te
bewaren.
Rekenkundige operators
Met rekenkundige operators in formules in tabelcellen worden rekenkundige
bewerkingen uitgevoerd, waarvan het resultaat numeriek is.
Dit zijn de rekenkundige operators (in de voorbeelden bevat cel A2 de waarde 20 en
cel B2 de waarde 2):
mDe operator + levert de som van twee waarden op.
A2+B2 levert bijvoorbeeld 22 op.
mDe operator levert het verschil tussen twee waarden op.
A2–B2 levert bijvoorbeeld 18 op.
mDe operator * levert het product van twee waarden op.
A2*B2 levert bijvoorbeeld 40 op.
mDe operator / levert het resultaat van het delen van een waarde door een andere
waarde op.
A2/B2 levert bijvoorbeeld 10 op.
Bewerking Rekenkundige operator Voorbeeld
Twee waarden bij elkaar
optellen
+ A2+B2
De ene waarde van de andere
aftrekken
– A2-B2
Twee waarden
vermenigvuldigen
* A2*B2
De ene waarde door de andere
delen
/ A2/B2
158 Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
mDe operator ^ levert het resultaat van het verheffen van een waarde tot de macht van
een andere waarde op.
A2^B2 levert bijvoorbeeld 400 op.
mDe operator % levert het resultaat van het delen van een waarde door 100 op.
Zo wordt voor A2% de waarde 0,2 geretourneerd en dit wordt voor weergave
genoteerd als 20%.
Wanneer een celverwijzing naar een lege cel verwijst, wordt de waarde 0 gebruikt.
Wanneer een celverwijzing naar een cel verwijst die ONWAAR bevat, wordt de waarde
0 gebruikt. Als de cel WAAR bevat, wordt 1 gebruikt. WAAR+1 levert bijvoorbeeld 2 op.
Als u een reeks gebruikt met een rekenkundige operator levert dat een fout op. 3+hallo
is bijvoorbeeld geen correcte rekenkundige bewerking.
Vergelijkingsoperators
Met vergelijkingsoperators worden twee waarden met elkaar vergeleken. Het resultaat
is WAAR of ONWAAR.
Dit zijn de vergelijkingsoperators (in de voorbeelden bevat cel A2 de waarde 20 en
cel B2 de waarde 2):
mDe operator = levert WAAR op als twee waarden gelijk zijn.
A2=B2 levert bijvoorbeeld ONWAAR op.
mDe operator <> levert WAAR op als twee waarden niet gelijk zijn.
A2<>B2 levert bijvoorbeeld WAAR op.
mDe operator > levert WAAR op als de eerste waarde groter is dan de tweede waarde.
A2>B2 levert bijvoorbeeld WAAR op.
mDe operator < levert WAAR op als de eerste waarde kleiner is dan de tweede waarde.
A2<B2 levert bijvoorbeeld ONWAAR op.
mDe operator >= levert WAAR op als de eerste waarde groter is dan of gelijk is aan de
tweede waarde.
A2>=B2 levert bijvoorbeeld WAAR op.
mDe operator <= levert WAAR op als de eerste waarde kleiner is dan of gelijk is aan de
tweede waarde.
A2<=B2 levert bijvoorbeeld ONWAAR op.
160 Hoofdstuk 7 Werken met formules en functies in tabellen
4Selecteer een functie.
U kunt zoeken naar een functie door in de lijst aan de rechterkant te scrollen.
Als u een functiecategorie aan de linkerkant selecteert, worden alleen de functies van
de desbetreffende categorie weergegeven. U kunt ook naar een bepaalde functie in de
geselecteerde functiecategorie zoeken met behulp van het zoekveld rechtsboven.
5Klik op 'Voeg in'.
De functie wordt in Keynote in het tekstveld ingevoegd, gevolgd door een of meer
plaatsaanduidingen voor argumenten, die tussen haakjes worden geplaatst.
6Vervang elke plaatsaanduiding door een celverwijzing of een andere waarde, of breng
andere wijzigingen in de formule aan met behulp van de formule-editor.
8
161
8Werken met diagrammen
U kunt gegevens uit tabellen omzetten in aantrekkelijke
diagrammen. In dit hoofdstuk leest u hoe u diagrammen
aanmaakt en opmaakt.
Keynote biedt hulpmiddelen waarmee u uw eigen, visueel aantrekkelijke diagrammen
kunt aanmaken om numerieke gegevens te presenteren. U kunt gegevens uit een
spreadsheet kopiëren en plakken of de gegevens direct in de diagramgegevenseditor
typen om de diagrammen rechtstreeks in het diawerkgebied aan te maken en te
bewerken. De weergave van diagrammen wordt standaard afgestemd op het thema
dat u gebruikt.
Informatie over diagrammen
U kunt gegevens in een diagram weergeven om trends of relaties aanschouwelijk te
maken die minder duidelijk zijn wanneer de gegevens in rijen en kolommen worden
weergegeven. U kunt kiezen uit verschillende diagramtypen, zoals een cirkeldiagram,
lijndiagram, staafdiagram, kolomdiagram, vlakdiagram en spreidingsdiagram. Voor de
meeste diagrammen bestaat zowel een tweedimensionale als een driedimensionale
versie.
U kunt de gegevens in de diagram invoeren met behulp van de diagramgegevenseditor,
zoals in het gedeelte“Diagramgegevens bewerken op pagina 166 wordt beschreven.
Als u gegevens in de diagramgegevenseditor wijzigt, wordt het diagram automatisch
bijgewerkt.
162 Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
U kunt bijvoorbeeld een diagram aanmaken waarin wordt weergegeven hoeveel
werknemers per jaar werkzaam zijn in regio 1 en regio 2. Een dergelijke tabel kan
bestaan uit twee rijen (een voor regio 1 en een voor regio 2) en vier kolommen (een
voor elk jaar, lopend van 2007 tot en met 2010).
U kunt deze gegevens op verschillende manieren in een diagram weergeven. In een
staafdiagram hebt u bijvoorbeeld de volgende mogelijkheden:
ÂU kunt het aantal werknemers in 2007 voor regio 1 en regio 2 in twee staven naast
elkaar weergeven, gevolgd door twee staven voor 2008, 2009 en 2010. Een dergelijke
diagram heeft twee gegevensreeksen en vier gegevenssets.
Regio 1 en regio 2 worden gegevensreeksen genoemd. Voor elke regio wordt een
reeks gegevenswaarden weergegeven. De gegevenswaarden ('gegevenspunten')
voor elke regio worden aangeduid met staven die naast elkaar in het diagram
worden weergegeven. Elke groep is een gegevensset (2007 is een gegevensset,
2008 is een gegevensset, enzovoort).
Deze vakjes duiden de
kleuren van de
verschillende
gegevensreeksen aan.
In de diagramlegenda worden de
twee gegevensreeksen vermeld.
De gegevenssets worden
aangeduid met één gegevenspunt
(één staaf ) van elke gegevensreeks.
Deze vier staven geven
één gegevensreeks weer.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen 163
ÂU kunt de richting van het diagram wijzigen, zodat de gegevenspunten per regio in
plaats van per jaar worden gegroepeerd. In dit geval zijn de jaren de
gegevensreeksen en de regio's de gegevenssets. Het staafdiagram bevat twee
groepen staven: een voor regio 1 en een voor regio 2.
U kunt eenvoudig snel schakelen tussen kolommen en rijen als gegevensreeksen met
de knoppen voor 'Weergave rijen/kolommen' in de diagramgegevenseditor te klikken.
Gegevensreeksen worden in de verschillende diagramtypen verschillend weergegeven:
ÂIn een kolomdiagram en een staafdiagram wordt een gegevensreeks aangeduid met
een aantal staven die dezelfde vulling (kleur of textuur) hebben.
ÂIn een lijndiagram (dit wordt ook wel een grafiek genoemd) wordt een
gegevensreeks aangeduid met een enkele lijn.
ÂIn een vlakdiagram wordt een gegevensreeks aangeduid met één vlak.
ÂIn een cirkeldiagram wordt slechts één gegevensset, namelijk het eerste
gegevenspunt van elke reeks, in het diagram weergegeven (het gegevenspunt dat
als eerste wordt vermeld in de diagramgegevenseditor).
ÂIn een spreidingsdiagram worden twee kolommen met gegevens gebruikt om de
waarden voor één gegevensreeks weer te geven. Elk waardenpaar bepaalt de positie
van één gegevenspunt.
Deze twee staven geven
één gegevensreeks weer.
De gegevenssets bevatten één
gegevenspunt (één staaf) van
alle vier gegevensreeksen.
Als u op deze knop klikt, worden de
rijen in de diagramgegevenseditor
als gegevensreeksen weergegeven.
Als u op deze knop klikt, worden de
kolommen in de diagramgegevenseditor
als gegevensreeksen weergegeven.
164 Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
Diagrammen toevoegen
U kunt een diagram in het diawerkgebied invoegen of zelf een diagram tekenen.
Manieren om een diagram toe te voegen:
mKlik op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk en kies een type diagram uit het
venstermenu.
mOm een diagram in het werkgebied te tekenen, houdt u de Option-toets (z) ingedrukt
terwijl u op de knop 'Diagram' in de knoppenbalk klikt en kiest u vervolgens een
diagram. Laat de Option-toets (z) los en plaats de aanwijzer in het diawerkgebied.
De aanwijzer wordt kruisvormig. Sleep over het werkgebied om een diagram met
het gewenste formaat aan te maken. Als u de verhoudingen van het diagram wilt
handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept.
In de dia verschijnt een diagram met plaatsaanduidingen voor gegevens. Tevens
worden het infovenster 'Diagram' en de diagramgegevenseditor geopend. In het
infovenster 'Diagram' kunt u het diagramtype selecteren en het diagram opmaken.
Met de diagramgegevenseditor kunt u de diagramgegevens bewerken. Raadpleeg
de gedeelten “Het standaarddiagramtype kiezen op pagina 164,Algemene
diagramkenmerken opmaken” op pagina 168, “Specifieke diagramtypen opmaken op
pagina 175 en “Diagramgegevens bewerken op pagina 166 voor instructies.
Een diagramtype selecteren
Nadat u een diagram hebt ingevoegd, kunt u het diagramtype instellen of wijzigen.
U kunt kiezen uit verschillende diagramtypen, waaronder staafdiagrammen, 3D-
staafdiagrammen, lijndiagrammen en 3D-lijndiagrammen.
Het standaarddiagramtype kiezen
Als u voor het eerst een diagram invoegt, wordt er een standaarddiagram ingevoegd.
U kunt desgewenst het diagramtype wijzigen.
166 Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
Als u een diagram omzet in een staaf-, kolom-, vlak- of lijndiagram, komt elke reeks in
het nieuwe diagram overeen met een rij of kolom in de diagramgegevenseditor.
Als u een diagram omzet in de bijbehorende 3D-versie, verschijnen in het infovenster
'Diagram' regelaars waarmee u onder meer de diepte van het object en de
belichtingsstijl kunt instellen. Raadpleeg het gedeelte “3D-diagrammen op pagina 181.
Het is mogelijk dat de opmaak die u hebt toegepast op het diagram dat u wijzigt, niet
op het nieuwe diagram wordt toegepast. De standaardwaarde van de vulkleur van
gegevenspuntelementen (staven, cirkelsegmenten, enzovoort) verschilt bijvoorbeeld
per type diagram. Als u de vulkleur van kolommen hebt gewijzigd en het diagram
vervolgens in een staafdiagram omzet, blijf de vulkleur niet gehandhaafd.
ÂDe kenmerken die bij het omzetten van een diagramtype worden gewijzigd, zijn
afhankelijk van het diagramtype. Het gaat daarbij om de weergave van waardelabels,
de positie van waardelabels, tekststijlen, lijnenreeksen, schaduwreeksen, vulreeksen,
gegevenspuntsymbolen en de vulling van gegevenspunten.
ÂMet uitzondering van de positie van waardelabels komen de kenmerken van staaf-/
kolomdiagrammen en gestapelde staaf-/kolomdiagrammen met elkaar overeen.
Daarnaast bestaan er afzonderlijke vullingen voor staaf-/kolomdiagrammen.
ÂIn bepaalde typen diagrammen kunnen dezelfde schaduwen voor 3D-diagrammen
worden gebruikt.
Wanneer u het type diagram wijzigt en het nieuwe type gedeeltelijk dezelfde
kenmerken heeft als het oude type, worden deze kenmerken niet gewijzigd. Gedeelde
kenmerken zijn onder andere assen, rasterlijnen, maatstreepjes, aslabels, weergave van
minimumwaarden, getalnotatie, randen, rotatie, schaduwen en de 3D-belichtingsstijl.
Verderop in dit hoofdstuk worden deze kenmerken nader toegelicht.
Diagramgegevens bewerken
U kunt in de diagramgegevenseditor diagramgegevens bewerken door gegevens
te typen of gegevens te kopiëren en te plakken uit Excel, AppleWorks of een ander
spreadsheetprogramma.
De diagramgegevenseditor weergeven
1Selecteer het diagram.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik
vervolgens op de knop 'Wijzig gegevens'.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen 167
U kunt ook 'Opmaak' > 'Diagram' > 'Toon gegevenseditor' kiezen.
Gegevens naar de diagramgegevenseditor kopiëren
U kunt gegevens uit Excel, AppleWorks of andere spreadsheetprogramma's kopiëren
en deze in de diagramgegevenseditor plakken.
Gegevens uit een andere spreadsheet kopiëren
1Open de spreadsheet en selecteer vervolgens de gewenste cellen.
2Druk op Command + C.
3Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik
vervolgens op de knop 'Wijzig gegevens' om de diagramgegevenseditor te openen.
4Selecteer de bovenste cel in de eerste kolom in de diagramgegevenseditor.
5Druk op Command + V.
Werken met rijen en kolommen in de diagramgegevenseditor
U kunt de naam en de volgorde van rijen en kolommen wijzigen en u kunt rijen en
kolommen toevoegen of verwijderen.
Manieren om in de diagramgegevenseditor met rijen en kolommen te werken:
mOm de namen van rijen en kolommen of de gegevens in een cel te wijzigen, klikt u
dubbel op een cel of op een rij- of kolomlabel en typt u de gewenste gegevens.
mOm de volgorde van rijen of kolommen te wijzigen, sleept u een rij- of kolomlabel naar
de gewenste positie.
mOm rijen of kolommen toe te voegen, klikt u op de knop 'Voeg rij toe' of 'Voeg kolom
toe' om een rij boven de geselecteerde rij of een kolom links van de geselecteerde
kolom toe te voegen. Als u geen rij of kolom hebt geselecteerd, wordt de nieuwe rij of
kolom aan de onderzijde of rechterzijde van de tabel toegevoegd. (Om de nieuwe rij of
kolom weer te geven, moet u mogelijk op de Return- of Tab-toets drukken, de
diagramgegevenseditor groter maken of scrollen.)
Om de volgorde van de labels
te wijzigen, sleept u ze.
U kunt diagram-
gegevens rechtstreeks
in de cellen van de
spreadsheet typen.
Om een rij of kolom aan het
diagram toe te voegen, klikt
u op een van deze knoppen.
168 Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
U kunt ook een lege cel selecteren, de gegevens typen en vervolgens op de Return-
toets drukken. Er wordt automatisch een nieuwe rij of kolom aangemaakt.
mOm rijen of kolommen te verwijderen, selecteert u de rij- of kolomlabel en drukt u op
de Delete-toets.
mOm op te geven of de rijen of kolommen in de diagramgegevenseditor als
gegevensreeksen in het diagram worden gebruikt, klikt u op de knoppen voor
'Weergave rijen/kolommen'.
Algemene diagramkenmerken opmaken
U kunt diagrammen en diagramlegenda's vergroten, verkleinen en verplaatsen. U kunt
ook een titel aan een diagram toevoegen. Daarnaast kunt u de opmaak wijzigen van de
verschillende diagramelementen (lettertypen, texturen, kleuren, as- en
gegevenspuntlabels en maatstreepjes). Bij 3D-diagrammen kunt u bovendien de hoek
en de belichtingsstijl aanpassen.
Werken met een legenda
De diagramlegenda bevat een verklaring van de kleuren waarmee de gegevenspunten
in elke gegevensreeks worden weergegeven.
U kunt de legenda van een diagram tonen, verbergen, of verplaatsen.
Manieren om met de legenda van een diagram te werken:
mOm de legenda te tonen, selecteert u het diagram en schakelt u het aankruisvak 'Toon
legenda' in het infovenster 'Diagram' in.
mOm de labels in de legenda te bewerken, bewerkt u de reekslabels in de
diagramgegevenseditor of selecteert u de legenda en bewerkt u de tekst rechtstreeks
in de legenda.
mRaadpleeg het gedeelte “Titels, labels en legenda's opmaken” op pagina 174 als u de
tekst van de legenda wilt opmaken.
mOm de legenda te verbergen, selecteert u het diagram en schakelt u het aankruisvak
'Toon legenda' in het infovenster 'Diagram' uit.
U kunt ook de legenda selecteren en op de Delete-toets drukken.
mOm de legenda te verplaatsen, selecteert u de legenda en sleept u deze naar de
gewenste plaats.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen 169
Werken met een diagramtitel
U kunt een titel aan een diagram toevoegen. U kunt deze titel vervolgens naar wens
opmaken.
Manieren om met een titel van een diagram te werken:
m
Om een titel toe te voegen, selecteert u het diagram en schakelt u het aankruisvak 'Toon
titel' in het infovenster 'Diagram' in. Vervolgens vervangt u de plaatsaanduidingstekst
door uw titel.
mRaadpleeg het gedeelte “Titels, labels en legenda's opmaken” op pagina 174 als u de
tekst van de titel wilt opmaken.
mOm de titel te verbergen, selecteert u het diagram en schakelt u het aankruisvak 'Toon
titel' in het infovenster 'Diagram' uit.
De grootte van een diagram wijzigen
U kunt een diagram groter of kleiner maken door een van de selectiegrepen van het
diagram te slepen of door het infovenster 'Formaat' te gebruiken.
Manieren om de grootte van een diagram te wijzigen:
m
Klik op het diagram om het te selecteren en sleep vervolgens een actieve selectiegreep.
Actieve selectiegrepen hebben een zwarte omtrek.
mOm de verhoudingen van het diagram te handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt
terwijl u sleept.
mOm de grootte van het diagram in één richting te wijzigen, sleept u een greep aan de
zijkant in plaats van een greep in een van de hoeken.
mOm de grootte van het diagram te wijzigen door de exacte afmetingen op te geven,
klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk, op de knop 'Formaatinfo' en vervolgens op
'Formaat'. In dit paneel kunt u een nieuwe breedte, hoogte en rotatiehoek opgeven.
Bovendien kunt u hier de afstand tussen het diagram en de marges wijzigen.
Een diagram roteren
U kunt 2D-diagrammen op verschillende manieren roteren. 3D-diagrammen kunnen
niet worden geroteerd (of gespiegeld). Als in een groep zowel 3D-diagrammen als 2D-
diagrammen voorkomen, kunt u de groep wel roteren, maar alleen de 2D-diagrammen
in de groep worden dan geroteerd.
Manieren om 2D-diagrammen te roteren:
mSelecteer het diagram, houd de Command-toets ingedrukt, plaats de aanwijzer op een
actieve selectiegreep zodat deze verandert in een gebogen, tweepuntige pijl en sleep
vervolgens de selectiegreep.
mOm een diagram in stappen van 45 graden te roteren, houdt u de Shift-toets en de
Command-toets ingedrukt terwijl u een selectiegreep sleept.
170 Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
mKlik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Formaatinfo' en sleep
vervolgens de knop 'Roteer' of stel de hoek van het diagram in het veld 'Hoek' in.
Cirkeldiagrammen kunnen ook worden geroteerd met behulp van het infovenster
'Diagram' (raadpleeg het gedeelte “Een 2D-cirkeldiagram roteren op pagina 177).
Labels en maatstreepjes aan de assen toevoegen
In het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram' kunt u de rasterlijnen opmaken en het
uiterlijk van de assen van het diagram wijzigen.
De meeste diagrammen hebben twee assen: een x-as en een y-as. Afhankelijk van het
type diagram worden gegevenspunten op de ene as weergegeven en worden de
gegevenssets op de andere as gegroepeerd. De as met de gegevenspunten wordt de
waardeas genoemd en de as met de gegevenssets wordt de categorieas genoemd.
Assen en randen weergeven
U kunt een of meer van de volgende diagramelementen weergeven: de x-as, de y-as en
diagramranden.
Assen en randen weergeven
1Selecteer een diagram.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik
vervolgens op 'As'.
3Selecteer een of meer onderdelen door deze uit het venstermenu 'Assen en randen' te
kiezen.
Voor de geselecteerde optie staat een vinkje. Klik nogmaals op de optie om de selectie
op te heffen.
Werken met astitels
U kunt een titel aan de x-as en y-as van een diagram toevoegen. U kunt deze titel
vervolgens naar wens opmaken.
Hiermee kunt u de kenmerken van labels,
maatstreepjes en andere elementen instellen.
In dit gedeelte kunt u de getalnotatie instellen die
u voor de waarden in het diagram wilt gebruiken.
Hiermee kunt u assen en diagramranden tonen of
verbergen (alleen van toepassing op 2D-diagrammen).
Hiermee kunt u de waardereeks instellen die
op de diagramassen wordt weergegeven.
Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen 171
Manieren om met een astitel te werken:
mOm een astitel toe te voegen, selecteert u het diagram en kiest u vervolgens 'Toon
categorienaam' of 'Toon waardenaam' uit het venstermenu 'X-as' of 'Y-as' in het paneel
'As' van het infovenster 'Diagram'. Vervolgens vervangt u de plaatsaanduidingstekst
door uw titel.
mRaadpleeg het gedeelte “Titels, labels en legenda's opmaken” op pagina 174 als u de
tekst van de titel wilt opmaken.
mOm een asnaam te verbergen, selecteert u het diagram en schakelt u 'Toon
categorienaam' uit in het venstermenu 'X-as' of schakelt u 'Toon waardenaam' uit in het
venstermenu 'Y-as' in het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram'.
Gegevenspuntlabels weergeven
U kunt gegevenspuntwaarden weergeven in kolommen, staven, cirkelsegmenten en
andere elementen van 2D- en 3D-diagrammen.
Gegevenspuntlabels opmaken
1Selecteer het diagram.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik
vervolgens op 'Reeks'.
3Kies 'Toon waarde' uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel'.
Om de waarde als een percentage of een logaritmische waarde weer te geven in plaats
van een absolute waarde, kiest u 'Percentage' of 'Logaritmisch' uit het venstermenu
'X-as' of 'Y-as' in het paneel 'As'.
Bij cirkeldiagrammen kunt u waarden als percentages weergeven door 'Toon waarden
cirkeldiagram als %' uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel' in het paneel 'Reeks' te
kiezen. Om de gegevensreeksnaam voor een cirkelsegment weer te geven, kiest u 'Toon
reeksnaam' uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel'.
4Kies een locatie voor de label uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel' (bijvoorbeeld
'Midden' of 'Rechtsonder').
5Typ een getal in het veld 'Decimalen' om het gewenste aantal decimalen in te stellen.
6Raadpleeg het gedeelte “Titels, labels en legenda's opmaken” op pagina 174 als u de
gegevenspuntlabels wilt opmaken.
De waardeas opmaken
U kunt de waarden en eenheden instellen die worden weergegeven op de waardeas,
de as waarop de gegevenspuntwaarden worden afgelezen. Voor kolomdiagrammen
(verticale staven), lijndiagrammen en vlakdiagrammen is de y-as de waardeas. Voor
horizontale staafdiagrammen is de x-as de waardeas. Voor spreidingsdiagrammen zijn
beide assen een waardeas. (Cirkeldiagrammen hebben geen waardeas. Raadpleeg het
gedeelte “Cirkeldiagrammen op pagina 175 voor meer informatie over het opmaken
van cirkeldiagrammen.)
172 Hoofdstuk 8 Werken met diagrammen
De waardeas opmaken
1Selecteer een diagram.
2Klik op de knop 'Info' in de knoppenbalk, klik op de knop 'Diagraminfo' en klik
vervolgens op 'As'.
3Typ een getal in het veld 'Minimum' (in het gedeelte 'Weergave aswaarden') om de
laagste waarde op de as in te stellen.
De minimumwaarde kan niet hoger zijn dan de laagste waarde van de gegevensset.
4Typ een getal in het veld 'Maximum' om de hoogste waarde voor de waardeas in te
stellen.
De maximumwaarde kan niet lager zijn dan de hoogste waarde van de gegevensset.
5Typ een getal in het veld 'Stappen' om het aantal waarden in te stellen dat tussen de
minimum- en maximumwaarde wordt weergegeven.
6Kies 'Toon waardelabels' en 'Toon minimumwaarde' uit het venstermenu 'X-as' of 'Y-as'
(afhankelijk van het diagram) in het gedeelte 'Labels, maatstreepjes en rasters' om de
minimum gegevenswaarde op de waardeas weer te geven.
7Typ de gewenste tekst in de velden 'Voorvoegsel' en 'Achtervoegsel' in het gedeelte
'Getalnotatie' (of kies een symbool uit het venstermenu) om eenheden voor de
aswaarden op te geven.
8
Kies 'Logaritmisch' uit het venstermenu 'X-as' of 'Y-as' (afhankelijk van het diagram) om
de waarden op de waardeas als logaritmische waarden weer te geven. Deze optie is
alleen beschikbaar voor niet-gestapelde 2D-staafdiagrammen en 2D-kolomdiagrammen
en voor lijndiagrammen. Op de logaritmische as kunnen geen negatieve waarden
worden weergegeven.
9Kies 'Percentage' uit het venstermenu 'X-as' of 'Y-as' in het paneel 'As' om de waarden
op de waardeas in procenten weer te geven.
Bij cirkeldiagrammen kunt u waarden als percentages weergeven door 'Toon waarden
cirkeldiagram als %' uit het venstermenu 'Gegevenspuntlabel' te kiezen.
Labels, rasterlijnen en maatstreepjes plaatsen
In de venstermenu's 'X-as' en 'Y-as' in het paneel 'As' van het infovenster 'Diagram' kunt
u verschillende opties instellen om maatstreepjes, labels en rasterlijnen op de waardeas
of de categorieas te plaatsen. De opties in deze venstermenu's zijn afhankelijk van het
type diagram dat u hebt geselecteerd.
Voor verticale staafdiagrammen (kolomdiagrammen), lijndiagrammen en
vlakdiagrammen is de y-as de waardeas en de x-as de categorieas. Voor horizontale
staafdiagrammen is de x-as de waardeas. Voor spreidingsdiagrammen zijn beide assen
een waardeas. De x-as en de y-as hebben voor 3D-diagrammen dezelfde functie als
voor 2D-diagrammen.


Produktspecifikationer

Varumärke: Apple
Kategori: Programvara
Modell: Keynote 08

Behöver du hjälp?

Om du behöver hjälp med Apple Keynote 08 ställ en fråga nedan och andra användare kommer att svara dig