Ducati Multistrada V4 (2023) Bruksanvisning

Ducati Motor Multistrada V4 (2023)

Läs nedan 📖 manual på svenska för Ducati Multistrada V4 (2023) (310 sidor) i kategorin Motor. Denna guide var användbar för 5 personer och betygsatt med 4.5 stjärnor i genomsnitt av 2 användare

Sida 1/310
Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen Nederlands
1
Beste Ducatist
wij danken je voor het  dat je in ons hebt gesteld met de aankoop van je nieuwe Multistrada V4.
We raden u aan om de gebruiksaanwijzing zorgvuldig te lezen, zodat u snel  raakt met uw Ducati
en optimaal gebruik kunt maken van alle functies; in de handleiding geven we u veel tips en
informatie over uw veiligheid, over hoe u uw motor kunt verzorgen en over hoe u de waarde van uw 
hoog kunt houden door het bij gespecialiseerde servicecentra.juiste onderhoud
U kunt deze handleiding ook in digitaal formaat vinden, altijd geactualiseerd, op de speciale pagina van de
Ducati website en in de MyDucati App, die zowel vanaf een PC als een telefoon kan worden geraadpleegd.
Zo u altijd de  meest actuele versie van de handleiding ter beschikking en vindt u ook informatie en
veelgestelde vragen over uw motor en de wereld van Ducati.
Suggesties voor verbetering van de inhoud van deze Gebruiks- en Onderhoudshandleiding kunt u naar het
volgende adres sturen: OwnerManual@ducati.com
2
Pechhulp
Pechhulp
Belangrijk
De «ACI Global Servizi» pechhulp is alleen
geldig in de volgende landen:
Oostenrijk. België, Frankrijk, Duitsland, Italië,
Ierland, Luxemburg, Noorwegen, Nederland,
 Verenigd Koninkrijk, Spanje, Zweden,
Zwitserland.
Het Programma Ducati Card Assistance, ontwikkeld
in samenwerking met Ducati en ACI Global Servizi,
biedt de Ducati-klant hulp bij pech en/of ongevallen.
De service is 24 uur per dag, 365 dagen per jaar
beschikbaar gedurende 24 maanden (in het geval
van een verlengde garantie gelden de voorwaarden
van de verlenging) vanaf de leveringsdatum van de
 of gedurende de dekkingsperiode van de
garantieverlenging Ever Red.
De wegenwachtdienst omvat de volgend services:
Hulpverlening bij pech onderweg en sleepdienst
Informatiedienst
Passagiersvervoer na pechverhelping
Terugkeer van de passagiers of  van
de reis
Het terughalen van het gerepareerde of
teruggevonden motorrijwiel
Repatriëring van de vanuit het
buitenland
Zoeken en verzenden van reserveonderdelen
naar het buitenland
Hotelkosten
Ophalen van de  die buiten de rijbaan
is geraakt bij een ongeval
Voorschot van borgtocht in het buitenland
Vervangende auto
en deze kunnen worden aangevraagd in de volgende
landen:
Andorra, Oostenrijk, België, Bulgarije, Kroatië,
Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk
(inclusief Corsica, op wegen die toegankelijk zijn voor
9
normaal verkeer) FYROM (de voormalige
Joegoslavische Republiek Macedonië), Duitsland,
Gibraltar, Griekenland, Ierland, IJsland, Italië
(inclusief San Marino en Vaticaanstad), Letland,
Litouwen, Luxemburg, Malta, Montenegro,
Noorwegen, Nederland, Polen,  Monaco,
Verenigd Koninkrijk, Tsjechische Republiek,
Roemenië, Servië, Slowakije, Slovenië, Spanje,
Zweden, Zwitserland, Turkije, Oekraïne, Hongarije.
Belangrijk
Alle informatie is gedetailleerd beschikbaar op
de Ducati-website van uw land.
Telefoonnummers van de centrales
Om assistentie te vragen:
 in het thuisland: bel het gratis nummer
van uw eigen land dat in de eerste kolom van de tabel
staat.
 buiten het thuisland: bel het
betaalnummer van uw eigen land, en draai ook de
landcode zoals aangegeven in de tweede kolom van
de tabel.
Als u problemen hebt met het bellen van het
nummer van uw eigen land vanuit het buitenland,
kunt u het telefoonnummer bellen van het land waar
het voorval plaatsgevonden.
Let op
In het geval dat de aangegeven nummers
tijdelijk gedeactiveerd blijken te zijn wegens
problemen aan de telefoonlijnen, kan de Cliënt het
nummer van de Hulpcentrale ACI Global Services in
Italië bellen: +39-02 66165610.
Andorra +34-91-594 93
40
+34-91-594 93
40
 0800-22 03 50 +43-1-25 119
19398
België 0800-14 134 +32-2-233 22 90
 (02)-986 73 52 +359-2-986 73 52
Cyprus 25 561580 +357-25 561580
Kroatië 0800-79 87 +385-1-464 01 41
Denemarken 80 20 22 07 +45-80 20 22 07
Estland (0)-69 79 199 +372-69 79 199
Finland (09)-77 47 64 00 +358-9-7747640
0
10
Frankrk
(+Corsica)
0800-23 65 10 +33-4-72 17 12 83
FYROM (02)-3181 192 +389-2-3181 192
Duitsland 0800-27 22 774 +49-89-76 76 40
90
Gibraltar 91-594 93 40 +34-91-594 93
40
Griekenland (210)-9462 058 +30-210-9462
058
Ierland 1800-304 500 +353-1-617 95 61
sland 5 112 112 +354-5 112 112
Italië 800.744.444 +39 02
66.16.56.10
Letland 67 56 65 86 +371-67 56 65 86
Litouwen (85)-210 44 25 +370-5-210 44 25
Luxemburg 25 36 36 301 +352-25 36 36
301
Malta 21 24 69 68 +356-21 24 69 68
Monaco +33-4-72 17 12 83 +33-4-72 17 12 83
Montenegro 0800-81 986 +382-20-234 038
Noorwegen 800-30 466 +47-800-30 466
Nederland 0800-099 11 20 +31-70-314 51 12
Polen 061 83 19 885 +48 61 83 19 885
Portugal 800-20 66 68 +351-21-942 91
05
Verenigd Ko‐
ninkrk
00800-33 22 88
77
00800-33 22 88
77
Tsjechië 261 10 43 48 +420-2-61 10 43
48
Roemenië 021-317 46 90 +40-21-317 46 90
Servië (011)-240 43 51 +381-11-240 43
51
Slowake (02)-492 05 963 +421-2-49 20 59
63
Slovenië (01)-530 53 10 +386-1-530 53 10
Spanje 900-101 576 +34-91-594 93
40
Zweden 020-88 87 77 +46-771-88 87 77
(+46 8 5179 2873
11
Zwitserland
(+Liechten‐
stein)
0800-55 01 41 +41 58 827 60 86
Turke (216) 560 07 50 +90 216 560 07
50
Oekraïne 044-494 29 52 +380-44-494 29
52
Hongare (06-1)-345 17 47 +36-1-345 17 47
12


Sommige onderdelen van de motor worden bediend
door of maken gebruik van Dergelijke
 kan aan updates onderhevig zijn of updates
vereisen.
Alle updates die nodig kunnen zijn om de
veiligheid van de motor te garanderen, zullen
door Ducati worden gecommuniceerd en
beschikbaar worden gesteld voor installatie via
het Ducati Servicenetwerk.
Informatie over updates die nodig kunnen zijn
om de conformiteit van de te
behouden, wordt op de Ducati website
gepubliceerd en de updates worden gedurende
twee jaar vanaf de aankoopdatum van de
 of gedurende de langere looptijd van
de conventionele garantie (indien actief op de
 beschikbaar gesteld voor installatie
bij het Ducati Servicenetwerk.
Verdere updates en nieuwe versies van de
 zullen beschikbaar gesteld worden, in
overeenstemming met het onderhoudsschema
van de motor zoals aangegeven in deze
Gebruiks- en Onderhoudshandleiding, voor
installatie bij het Ducati Servicenetwerk
wanneer de motor onderhouden wordt.
Wij adviseren u om regelmatig de rubriek op de
Ducati website te raadplegen die gewijd is aan
updates en om de My Ducati App te downloaden en
te installeren om op de hoogte te blijven van
beschikbare updates.
Let op
Om de en conventionele (indien van
toepassing) conformiteitsgarantie van de motor te
behouden, bent u verplicht de beschikbaar gestelde
updates zo snel mogelijk en in ieder geval binnen een
redelijke termijn te installeren, waarbij u ook
rekening moet houden met het belang van de
update.
Als de updates niet binnen een redelijke termijn
geïnstalleerd zijn, is Ducati niet aansprakelijk voor
conformiteits- of veiligheidsgebreken die het gevolg
zijn van het niet installeren van de update.
13
Informatie over de
garantie
Algemene garantievoorwaarden
1. Inhoud van de conventionele garantie
1.1 Ducati Motor Holding S.p.A.,
Eenpersoonsvennootschap - Onderneming van de
Audi-groep, gevestigd in Via Cavalieri Ducati n. 3,
40132, Bologna, Italië (hierna “Ducati”), 
in alle landen ter wereld waar zij aanwezig is met haar
 servicenetwerk (zie "World Dealer Guide"
beschikbaar op de site www.ducati.com), haar
nieuwe  geproduceerd voor gebruik op
de weg, gedurende een periode van vierentwintig
(24) maanden zonder kilometerbeperking, vanaf de
datum van levering van de  aan de eerste
eigenaar, tegen fabricagefouten die door Ducati
vastgesteld en erkend zijn.
1.2 In dergelijke gevallen de Klant recht op
reparatie of kosteloze vervanging van de defecte
onderdelen.
1.3 Defecte onderdelen die onder garantie
vervangen worden, worden het eigendom van
Ducati.
1.4 Nieuwe onderdelen die onder garantie
vervangen of gerepareerd worden, vallen onder de
garantie voor de rest van de garantieperiode van de

1.5 Bovendien stelt Ducati in de landen die in het
boekje "Gebruiks- en Onderhoudshandleiding"
worden vermeld, gratis aanvullende wegenwacht-
hulpdiensten ter beschikking van de Klant, via een
specifieke verzekeringspolis die bij ACI GLOBAL
S.p.A. is afgesloten, volgens de specifieke
voorwaarden en bepalingen die daarin worden
vermeld en die hierin als volledig beschreven dienen
te worden beschouwd.
1.6 De onderhavige algemene garantievoorwaarden
(hierna "Garantievoorwaarden" genoemd) doen
geen afbreuk aan de rechtsmiddelen voor
conformiteitsgebreken tegen de verkoper waarover
de consument van rechtswege en kosteloos beschikt
overeenkomstig de Europese regelgeving, zoals in
Italië geïmplementeerd bij Wetsdecr. van 6
september 2005, nr. 206, en latere wijzigingen (de
zgn Consumentenwet): indien een clausule van de
onderhavige Garantievoorwaarden in strijd zou zijn
14
met een dwingende regel van het land waar de
"consument" zijn woon- of verblijfplaats dan
wordt die clausule geacht niet te zijn toegevoegd.
2. Uitzonderingen
2.1 Deze door Ducati aangeboden garantie is niet van
toepassing:
a) op die gebruikt worden voor
 van welke aard ook;
b) op die voor verhuurdoeleinden
worden gebruikt;
c) op onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage
of verslechtering ten gevolge van de normale
werking van de (zoals bijvoorbeeld:
banden, secundaire transmissie, riemen,
draadontspanners, bougies,
wrijvingsonderdelen zoals remmen en
koppelingen, de accu van het indien
deze niet voldoende onderhouden wordt met
een Ducati-lader);
d) op defecten die het gevolg zijn van oxidatie of
van weersinvloeden die te wijten zijn aan
omgevingsomstandigheden of
omstandigheden die buiten de norm vallen of
aan het onregelmatig of verkeerd reinigen van
de 
2.2 Onverminderd de bepalingen van de dwingende
bepalingen inzake consumentenbescherming met
betrekking tot de garantie volgens de
15
nationale  tot  en uitvoering van de
Europese wetgeving in de landen die tot de
Europese Unie behoren, kan de Klant geen beroep
doen op deze conventionele garantie voor schade/
defecten die geen verband houden met het
productieproces, zoals, bij wijze van voorbeeld,
schade/defecten die het gevolg zijn van:
nalatigheid bij de uitvoering van het Schema van
Geprogrammeerd Onderhoud dat door Ducati in
 5 hieronder gespecificeerd wordt;
op onjuiste wijze uitgevoerde onderhouds- of
reparatiewerkzaamheden door andere 
dan de Ducati Dealer en/of Erkende Ducati
garages
montage van reserveonderdelen of accessoires
waarvan het gebruik niet goedgekeurd is door
Ducati;
het niet naleven van de  voor het
gebruik van het  en de uitrusting ervan,
zoals aangegeven in de Gebruiks- en
onderhoudshandleiding;
wijzigingen aan het die door de Klant
en/of derden zijn aangebracht zonder de
uitdrukkelijke toestemming van Ducati;
het niet naleven door de Klant van de
terugroepprogramma's die eventueel door
Ducati zijn ingevoerd.
3. Procedure om de garantie te doen gelden
3.1. Om deze garantie geldig van kracht te laten
blijven, de Klant de plicht om:
a) eventuele defecten aan de  zo snel
mogelijk na de ontdekking ervan te melden bij
een van de op de website www.ducati.com
vermelde Ducati Dealers en/of Erkende Ducati
garages, om de gevolgen die deze defecten
kunnen hebben voor de functionaliteit en de
veiligheid van de te beperken.
b) zich te houden aan het schema voor
geprogrammeerd onderhoud, zoals vastgelegd
in 5 van deze garantievoorwaarden;
1) c) voldoende documentatie te bewaren over alle
onderhouds- en/of reparatiewerkzaamheden
die aan het zijn uitgevoerd
(onderhoudsboekje/belastingbonnetjes/
facturen met vermelding van de uitgevoerde
werkzaamheden en de gebruikte onderdelen).
Een kopie van deze documentatie moet aan de
Dealer/Erkende Garage worden overhandigd bij
wie de garantieclaim wordt ingediend, die zal
16
kunnen nagaan of de werkzaamheden correct
zijn uitgevoerd.
3.2 Ten behoeve van de traceerbaarheid die nodig is
voor de uitvoering van het beleid voor technische- en
veiligheidsupdates in geval van
eigendomsoverdracht van de is de
nieuwe eigenaar verplicht om Ducati op de hoogte te
stellen van de verandering van eigenaar, door dit
binnen (30) dagen na de datum van
eigendomsoverdracht door te geven aan de Ducati
Klantenservice via de contactgegevens die
beschikbaar zijn op de website www.ducati.com of bij
het netwerk van erkende Ducati dealers en/of
Erkende Garages.
4. Beperkingen van de aansprakelijkheid
4.1 Met uitzondering van de bepalingen van de
dwingende nationale reglementeringen die van
toepassing zijn op de "consument" en de relatieve
bepalingen over de verantwoordelijkheid van de
fabrikant, is Ducati niet verantwoordelijk in geval van
schade aan zaken en/of personen veroorzaakt door
de of tijdens het gebruik ervan.
4.2 Eventuele defecten of in de
reparatie of vervanging van de 
veroorzaakt door Ducati Dealers en/of Erkende
Garages geven de Klant geen recht op enige
vergoeding van Ducati, noch op enige uitbreiding
van de garantie zoals uiteengezet in deze
Garantievoorwaarden, onverminderd de rechten en
acties van de Klant met betrekking tot de Dealer en/
of de Erkende Garages die nalatig/verzuimend zijn.
4.3 Deze garantie, onder de hierin aangegeven
voorwaarden, vormt de enige conventionele
garantie die door Ducati geboden wordt, behoudens
de mogelijkheid van uitbreiding door middel van
aanvullende garanties die door Ducati geboden
worden.
4.4 Ducati behoudt zich het recht voor om
veranderingen en verbeteringen aan te brengen in
elk model van haar zonder de
verplichting om die veranderingen op reeds
verkochte door te voeren.
4.5 Deze Garantievoorwaarden worden ook
uitgebreid tot de volgende eigenaars van de
 op voorwaarde dat de bepalingen van
het voorgaande  3 worden nageleefd. Ducati is in
geen geval aansprakelijk voor gebreken van de
 die toe te schrijven zijn aan het nalaten
Ducati op de hoogte te stellen van de verandering
van eigenaar van die 
17
4.6 Behalve in het geval van "consument" of indien
anders bepaald door een dwingende bepaling die
van kracht is in het land van de Klant, is de Rechtbank
van Bologna, Italië, exclusief bevoegd voor alle
geschillen in verband met deze
Garantievoorwaarden.
4.7 Deze Garantievoorwaarden worden bepaald door
de Italiaanse wet.
5. Schema van geprogrammeerd onderhoud en
verrichtingen vóór de levering
5.1 De verrichtingen vóór de levering worden door de
verkoper uitgevoerd.
5.2 Ducati het plan voor gepland onderhoud,
gepubliceerd in de "Gebruiks- en
onderhoudshandleiding", opgesteld om het hoogst
mogelijke niveau van prestaties en
veiligheid van haar te handhaven.
5.3 De precieze uitvoering van de
 in de hieronder aangegeven
termen, is een noodzakelijke voorwaarde om het
 in een correcte gebruikstoestand te houden
en de van deze garantie te
garanderen. De volgende verplichte
 moeten tegen betaling worden
uitgevoerd:
eerste binnen zes (6)
maanden na de levering van de aan
de Klant of binnen de eerste 1.000 kilometer /
600 mijl afgelegde afstand;
tweede en volgende  bij het
bereiken van de uiterste kilometerstand die in
het onderhoudsplan is voorzien en in ieder geval
binnen twaalf (12) maanden na de voorgaande

18
Alle kosten in verband met de 
(arbeidsloon en materiaal), inclusief die van de
eerste van de 1.000 km / 600 mijl
afgelegde afstand, zijn ten laste van de Klant.
5.4 Elk onderhoud aan de moet
uitgevoerd worden in overeenstemming met de
aanbevelingen en procedures van Ducati, zonder
enige beperking, met inbegrip van de procedures die
in de "Gebruiks- en Onderhoudshandleiding"
vermeld staan. Elk defect/schade aan het 
veroorzaakt door onjuist of onvoldoende onderhoud
zal de toepasbaarheid van de garantie uitsluiten.
5.5 Om de regelmatige uitvoering van de voor elk
onderhoud voorziene handelingen te is
het, naast de van de uitvoering van de
 door middel van specifieke
stempels en/of aantekeningen door de Dealer en/of
erkende Ducati Garage in het Onderhoudsboekje dat
bij de geleverd is, noodzakelijk om de
belastingbonnen/facturen met betrekking tot de
uitgevoerde te bewaren,
waarop de details van de uitgevoerde handelingen
vermeld staan; deze documentatie kan door de
Technische Assistentie van Ducati gecontroleerd
worden met het oog op het verlenen van de diensten
die in deze Garantievoorwaarden uiteengezet
worden.
19
Als u uw motor in Australië of Nieuw-Zeeland gekocht hebt
Let op
A reference to ‘you’ is a reference to the Customer.
If you purchased your motorbike in Australia:
Our goods come with guarantees that cannot be excluded under the Australian Consumer Law. You are
entitled to a replacement or refund for a major failure and compensation for any other reasonably fore‐
seeable loss or damage. You are also entitled to have the goods repaired or replaced if the goods fail to be
of acceptable quality and the failure does not amount to a major failure.
If you purchased your motorbike in New Zealand:
Our goods come with guarantees that cannot be excluded under the Consumer Guarantees Act 1993. You
are entitled to a replacement or refund for a failure of substantial character and compensation for any other
reasonably foreseeable loss or damage. You are also entitled to have the goods repaired or replaced if the
goods fail to be of acceptable quality and the failure does not amount to a failure of substantial character.
20
The benefits given to you by the warranty set out in this Owners manual are in addition to any other rights
and remedies you have under a law in relation to the motorcycle. If any provision of the general warranty
conditions set out in this booklet should exclude or limit any rights under the Australian Consumer Law or
the Consumer Guarantees Act 1993 (National Law), such provision is null and void. In circumstances where
your rights under the National Law are greater than your rights under the Warranty, Ducati will honour your
rights under the National Law.
To make a claim under the Warranty you must notify one of the Ducati Authorised Dealers and/or Works‐
hops listed in the “Dealer Locator” (available at www.ducati.com) of any defects of the motorcycle within
two (2) months of becoming aware of the defect. If you have any questions, you may contact Ducati ANZ Pty
Ltd ACN 636 589 430 at Level 6, 895 South Dowling Street, Zetland NSW 2017 or by email at contac‐
tus@ducati.com or by phone on 1300 11 26 06 (AU) / 0800 382 284 (NZ).
You must bear the expense of claiming under the Warranty.
21
Infotainment
Infotainment
Met het infotainmentsysteem van de
Multistrada V4 kunnen apparaten zoals
  bestuurdershelm,
 passagiershelm en navigatiesysteem
via Bluetooth worden aangesloten, zodat de
bestuurder inkomende en uitgaande
telefoongesprekken kan beheren en muziek kan
afspelen via de 
Voor het koppelen en beheren van Bluetooth-
apparaten, zie pag. 23.
Voor het afhandelen van telefoongesprekken
zie pag. 29.
Voor het beheer van de muziekspeler, zie pag.
33.
22
Koppelen en beheren van Bluetooth-
apparaten
Met deze functie kunt u de reeds gekoppelde
Bluetooth-apparaten beheren en andere
toevoegen.
Selecteer het item menu” uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item “Bluetooth” en druk op
ENTER (3).
De items “Pairing” en “Paired devices” worden
weergegeven:
Met “Pairing” is het mogelijk een nieuw
Bluetooth-apparaat te koppelen.
Met “Paired devices” kunt u reeds gekoppelde
apparaten bekijken en verwijderen.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en de
gewenste optie selecteren. Druk op ENTER (3) om te
bevestigen.
1
3
2
Fig 1
Fig 2
23
Koppelen
Met deze functie is het mogelijk een nieuw
Bluetooth-apparaat te koppelen.
Selecteer het item menu” uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item “Bluetooth” en druk op
ENTER (3).
Selecteer het item “Pairing” en druk op ENTER
(3) (Fig 2).
Er worden 4 koppelbare apparaten
weergegeven: bestuurdersheadset,
passagiersheadset, navigatiesysteem (Fig 3).
Met de knoppen (1) en (2) kunt u het  apparaat
selecteren dat u wilt koppelen. Druk op ENTER (3)
om te bevestigen en te  met het zoeken naar
apparaten.
Het instrumentenpaneel begint te zoeken naar
Bluetooth-apparaten in de  het toont de tekst
"Wait..." en de gedetecteerde apparaten weer
(Fig 4). Na het zoeken worden alle gedetecteerde
apparaten weergegeven.
Selecteer het gewenste apparaat met de knoppen (1)
en (2) en druk op de knop ENTER (3).
Fig 3
Fig 4
24
Het display toont rechts de tekst "Pairing ..." in
afwachting van validatie door het Bluetooth-
apparaat. Indien u een koppelt, wordtsmartphone
een koppelingscode weergegeven op het
instrumentenpaneel en het scherm van uw
smartphone en wordt u gevraagd de code op beide
apparaten te accepteren om door te gaan met de
koppeling.
Eenmaal bevestigd, als de koppeling van het
apparaat succesvol is, wordt gedurende enkele
seconden het bericht “Paired” aan de rechterkant
weergegeven en dan het instrumentenpaneelkeert
terug naar het vorige menu. Anders wordt de tekst
"Pairing Error" weergegeven en mag de
koppelingsprocedure worden herhaald.
Opmerkingen
Er kunnen maximaal 2 1smartphones,
bestuurdersheadset en 1 passagiersheadset en 1
navigatiesysteem gekoppeld worden.
Als u een nieuwe headset ofsmartphone,
navigatiesysteem wilt koppelen, moet u eerst één
van de reeds gekoppelde toestellen verwijderen (zie
paragraaf “Apparaten”).
25
Apparaten
Met deze functie kunt u reeds gekoppelde
Bluetooth-apparaten bekijken en verwijderen.
Opmerkingen
Er kunnen maximaal 2 1
bestuurdersheadset en 1 passagiersheadset en 1
navigatiesysteem gekoppeld worden.
Selecteer het item menu” uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item “Bluetooth” en druk op
ENTER (3).
Selecteer het item “Paired devices” en druk op
ENTER (3) (Fig 2).
De gekoppelde apparaten worden in een lijst
weergegeven, selecteer met de knoppen (1) en (2)
het gewenste apparaat en druk op ENTER (3).
Aan de rechterkant wordt "Delete?" weergegeven,
druk op ENTER (3) om het geselecteerde apparaat
uit de lijst te verwijderen: het bericht "Wait..." wordt
enkele seconden weergegeven en vervolgens wordt
de lijst met gekoppelde apparaten bijgewerkt.
Opmerkingen
Als er geen gekoppelde apparaten aanwezig
zijn, wordt No Device weergegeven.
Let op
De fabrikanten van en headsets
kunnen de standaardprotocollen gedurende de
levenscyclus van de apparaten en
headsets) wijzigen.
Fig 5
26
Let op
Ducati geen controle over dezeheeft
wijzigingen. Dit kan echter van invloed zijn op de
diverse functies van en Bluetooth-Smartphones
headsets (delen van muziek, afspelen van
multimedia, enz.) en op bepaalde Smartphones
(naargelang de ondersteunde Bluetooth-profielen).
Daarom kan Ducati het afspelen van multimedia niet
waarborgen voor:
1) alle headsets en die verkrijgbaarsmartphones
zijn;
2) die de vereiste Bluetooth-Smartphones
profielen niet ondersteunen.
Verifieer of uw de volgende profielensmartphone
ondersteunt:
MAP-profiel: voor de correcte weergave van
mms- en sms-berichten;
PBAP-profiel: voor de correcte weergave van de
gegevens die zijn opgeslagen in het
telefoonboek van de smartphone.
27
Iconen van gekoppelde Bluetooth-apparaten
Eenmaal gekoppeld worden de Bluetooth-
apparaten als volgt weergegeven:
1) verbonden 
2)   van de verbonden
3) netwerksignaalsterkte van de verbonden

4) verbonden 
5) verbonden passagiershelm;
6) verbonden bestuurdershelm en
gekoppelde passagiershelm;
7) gekoppelde bestuurdershelm en
verbonden passagiershelm;
8) verbonden bestuurderes- en
passagiershelm;
9) navigatiesysteem verbonden.
De iconen worden blauw weergegeven als het
 apparaat is verbonden, terwijl ze grijs
worden weergegeven als het apparaat
is gekoppeld, maar niet is verbonden.
Air 24 °C
0
km/h
90°C
10:34
pm
67 8
10
12
Total
Range
2017 km
250 km
usic
Set enu
hone
U
2
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
1
231
2
9
4
1
2
5
7
6
8
Fig 6
28
Telefoon
Deze functie bevindt zich in het Interactive Menu en
geeft de lijst van laatst gemiste, gedane of
ontvangen oproepen weer en kan alleen worden
geselecteerd als u een via Bluetoothsmartphone
hebt aangesloten. Alleen beschikbaar in de Riding
Modes Touring en Urban.
De procedure voor het koppelen van Bluetooth vindt
u in het hoofdstuk “Koppelen en beheren van
Bluetooth-apparaten” (pag. 23).
Selecteer het Interactive Menu (A, Fig 7) door de
knop (1) lang ingedrukt te houden.
Selecteer het item “Phone” (B, Fig 7) met de
knoppen (1) en (2) en druk op de knop ENTER (3).
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X100 0
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
Music
Setting menu
Phone
URBAN
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
A
B
Fig 7
1
3
2
Fig 8
29
Het venster (C, Fig 9) wordt
weergegeven waar de laatste 7 oproepen die zijn
gedaan, ontvangen of gemist, worden vermeld. Als
een nummer of contactpersoon meerdere malen bij
de laatste gesprekken aanwezig is, wordt deze lijst
slechts één keer weergegeven.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u door de oproepen in
de lijst scrollen. Druk op de knop ENTER (3) om het
nummer of de naam te bellen die u in de lijst hebt
geselecteerd.
Om het venster te sluiten drukt u lang op de knop (1).
Inkomende oproep
Als u een oproep ontvangt, verschijnt er een groen
venster met de naam of het nummer van de beller en
de vermeldingen “Accept” en “Decline” (D, Fig 10).
Druk in dit geval  op de knop ENTER (3) om de
optie "Accept" of "Decline" te selecteren, door
daarna lang op de knop ENTER (3) te drukken wordt
de handeling van de geselecteerde optie uitgevoerd.
Oproep in uitvoering
Als er een gesprek gaande is, verschijnt er een groen
venster met de naam of het nummer van de
contactpersoon en de vermelding “End call”
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X10 00
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
URBAN
Alex
Mario
C
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
Fig 9
Mario
End call
Rif
f
iut
a
M
ario
Accetta
Decline
Mario
Accept
D
E
Fig 10
30
Het pedaal van de achterrem
Trap om de achterrem in te schakelen het pedaal
met de voet naar beneden.
Het bedieningssysteem werkt hydraulisch.
Het Vehicle Hold Control-systeem (VHC) wordt
geactiveerd als een grote druk op het
achterrempedaal wordt uitgeoefend en de
voorwaarden voor de activering van het systeem
bestaan, zie de paragraaf Vehicle Hold Control
(VHC).
2
Fig 76
99
Het versnellingspedaal
Het versnellingspedaal een tussen-ruststandheeft
N met automatische terugkeer. Het
versnellingspedaal bevindt zich in deze stand als het
lampje N op het instrumentenpaneel gaat branden.
Het pedaal kan worden verzet:
naar beneden = het pedaal indrukken om in de 1e
versnelling te komen en om terug te schakelen.
Hierdoor gaat het lampje N op het
instrumentenpaneel uit;
naar boven = het pedaal omhoog laten komen
om de 2de en respectievelijk de 3de, 4de, 5de en
6de versnelling in te schakelen.
Elke pedaalstand komt telkens overeen met een
versnelling.
N1
6
5
4
3
2
Fig 77
100
De stand van het versnellingspedaal
en het achterrempedaal afstellen
De stand van het versnellingspedaal (1) en
achterrempedaal (2) kan aan de van elkebehoeften
bestuurder worden aangepast.
Neem voor de registratie van de stand van het
versnellingspedaal en de achterrem contact op met
een Dealer of een Erkende Ducati Garage.
1
Fig 78
2
Fig 79
101

Voorzorgsmaatregelen tijdens de
inrijperiode van de 
Maximum toerental
Voorgeschreven toerental tijdens inrijden en
normaal gebruik:
1) Tot 1000 km (621 mi);
2) Tussen 1000 (621 mi) en 2500 km (1553 mi).
Tot 1000 km (621 mi):
Tijdens de eerste 1000 km (621 mi) rijden moet u op
de toerenteller deze mag absoluut niet
uitkomen boven: 5.500÷6.000 min-1 (toeren/min).
Tijdens de eerste uren van het inrijden van de
 is het aangeraden om de belasting en het
toerental te wijzigen, binnen de
voorgeschreven limieten.
Met name wegen met veel bochten en hellingen,
waarop de motor, de remmen en de ophangingen
goed kunnen inlopen, zijn geschikt.
Tijdens de eerste 100 km (62 mi) en met name tijdens
het remmen is voorzichtigheid geboden: voorkom
dat u bruusk en lang remt om het wrijvingsmateriaal
op de remblokken de kans te geven gelijkmatig af te
slijten.
Om alle mechanische delen  de kans te
geven hun bewegingen op elkaar af te stemmen en
met name om de belangrijkste motororganen nooit
in gevaar te brengen, raden wij aan niet bruusk te
versnellen en de motor niet te lang op het hoogste
toerental te laten draaien. Voorkom dit met name op
hellingen.
Wij raden bovendien aan de vaak te
controleren en indien nodig te smeren.
102
Controleren voor het 
Let op
Als u de motor niet voordat u
 kan deze zwaar beschadigd raken en lopen
bestuurder en bijrijder kans op ernstige
verwondingen.
Voordat u begint te rijden, dient u de volgende
punten te controleren:
DE BRANDSTOF IN DE BRANDSTOFTANK
Controleren hoeveel brandstof er in de tank zit.
Indien nodig, tanken (“Brandstof tanken").
HET MOTOROLIEPEIL
Controleer het peil in de  door middel van
het Indien nodig, bijvullen
(“Motoroliepeil controleren”).
REM- EN KOPPELINGVLOEISTOF
Controleer het vloeistofpeil in de
respectievelijke tanks (“Rem- en
koppelingvloeistofpeil controleren").
REMSYSTEEM EN KOPPELING
Controleer de werking van de rem- en
koppelingssystemen en de dikte van de voor- en
achterremblokken ("Controleer de slijtage van
de remblokken")
KOELVLOEISTOF
Controleer het vloeistofpeil in het expansievat;
indien nodig, bijvulen (“Koelvloeistofpeil
controleren en eventueel bijvullen").
STAAT VAN DE BANDEN
Controleer de spanning en de slijtage van de
banden (“Banden”).
FUNCTIONERING VAN DE BEDIENINGEN
Controleer of de hendels en pedalen van
remmen, koppeling, gas en versnelling correct
werken.
LAMPEN EN SIGNALEN
Controleer of de lampen voor verlichting en
signalering goed werken en of de claxon goed
 Vervang de lampen als deze zijn
doorgebrand (”Elektrische installatie”).
SLOTEN
Controleer de vergrendeling van de tankdop
(“Dop  en het zadel (“Zadelslot”).
STANDAARD
Controleer of de zijstandaard goed opent en
sluit en controleer de positie ervan
(“Zijstandaard”).
ZIJTASSEN EN TOP CASE (accessoire)
103
Controleer of de zijtassen en de Top Case goed
 en controleer de kantelbeweging
("Montage van de zijtassen").
Om de correcte werking van de koelvloeistofpomp te
waarborgen, moet een ontluchtingsventiel zijn
aangebracht. Het kan daarom zijn dat een kleine
hoeveelheid koelvloeistof uit het
ontluchtingsventiel aan de bovenkant van het
 lekt. Dit is niet van invloed op de
correcte werking van het koelsysteem of de motor.
104
ABS-lampje
Na Key-on het ABS-lampje branden.
Het lampje gaat uit als u de snelheid van 5 km/h (3
mph) overschrijdt om aan te geven dat het ABS-
systeem correct 
Let op
Stel in het geval van onregelmatigheden het
 uit en neem contact op met een Dealer of
een Erkende Ducati Garage.
105
ABS
Controleer of de meetwielen voor (1) en achter (2)
goed schoon zijn.
Let op
Als de bedekt zijn, werkt het
ABS-systeem niet correct. Op erg modderige wegen
is het raadzaam om het ABS-systeem uit te
schakelen omdat deze plots verkeerd kan gaan
werken.
Let op
Door een langdurige wheelie kan het ABS-
systeem worden uitgeschakeld.
1
Fig 80
2
Fig 81
106
Motor 
Let op
Zorg ervoor dat u de bedieningsorganen kent
die u tijdens het rijden nodig heeft.
Let op
Zet de motor nooit aan in een gesloten ruimte.
De uitlaatgassen zijn en kunnengiftig
bewusteloosheid of binnen zeer tijd zelfs eenkorte
dodelijke afloop tot gevolg hebben.
Draai de sleutel in stand (B) en controleer of het
groene lampje (C), en het rode lampje (D) branden.
A B
Fig 82
C
D
Fig 83
107
Let op
De zijstandaard moet ingeklapt zijn (ruststand,
horizontaal), omdat anders de veiligheidssensor het
 onmogelijk maakt.
Opmerkingen
De kan worden als de 
zijstandaard uitgeklapt is en de koppeling in zijn vrij
staat, of als de koppeling is ingeschakeld en de
koppelingshendel ingetrokken wordt (in dit geval
moet de zijstandaard ingeklapt zijn).
Beweeg de rode schakelaar (1) omhoog , in de stand
“RUN” waardoor de knop (2) wordt blootgelegd.
 de motor door op de knop (2) te drukken.
Laat de spontaan zonder dat u 
de gashendel gebruikt.
Opmerkingen
Het systeem automatisch het
slepen van de als de accu leeg is.
Belangrijk
Breng de motor niet op een hoog toerental als
deze koud is. Wacht tot de olie warm is en tot alle
punten die dit nodig hebben hiermee zijn gesmeerd.
1
1
22
Fig 84
1
1
Fig 85
108
Beweeg, om de motor uit te schakelen, de rode
schakelaar (1) omlaag in de stand “RUN OFF”.
Zet het uit in   door de sleutel in
stand (A) te draaien.
Let op
Als u de motor te lang laat draaien terwijl het
 stilstaat, kan er schade ontstaan door
 als gevolg van onvoldoende koeling.
Laat de motor niet onnodig draaien als het 
stilstaat. Ga meteen na het rijden.
109
De en ermee 
rijden
1) Trek de zijstandaard omhoog totdat de
standaard horizontaal geplaatst is, wat
bevestigd wordt door het doven van het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel.
2) Ontkoppel de koppeling met de
bedieningshendel.
3) Duw de versnellingshendel in met de punt van
uw voet en een besliste beweging om deze in
eerste versnelling te 
4) Geef gas met behulp van de gashendel en laat
 langzaamaan de koppelinghendel
los. Het begint te rollen.
5) Laat de koppelingshendel helemaal los en geef
gas.
6) Om over te schakelen naar een hogere
versnelling, de gashendel helemaal sluiten voor
een lager toerental, de koppelinghendel
intrekken, het versnellingspedaal naar boven
duwen en de koppelinghendel loslaten. U kunt
als volgt van een hogere naar een lagere
versnelling terugschakelen: laat de gashendel
los, trek de koppelinghendel in, geef even gas
om alle tandwielen te synchroniseren, schakel
terug naar een lagere versnelling en laat de
koppelinghendel los.
Gebruik de bedieningen op passende wijze en tijdig:
op een helling, wanneer de snelheid
 dient u onmiddellijk naar een lagere
versnelling terug te schakelen. Doet u dit niet, dan
onderwerpt u het hele (en niet alleen de
motor) aan vreemde overbelastingen.
Let op
Niet plotseling gas geven: u kunt de motor
"verzuipen" en de transmissiedelen forceren. Laat de
koppeling niet uit staan tijdens het rijden: dit kan tot
 en dus overmatige slijtage van alle
wrijvingsorganen leiden.
Let op
Door een langdurige wheelie kan het ABS-
systeem worden uitgeschakeld.
110
Remmen
Rem tijdig af, schakel terug om de rem op de motor
te gebruiken en rem vervolgens met beide remmen
af. Voordat de stilstaat, de
koppelinghendel intrekken om te voorkomen dat de
motor plotseling afslaat.
ABS-systeem
Voor remmen in moeilijke situaties is veel
rijdeskundigheid nodig. Remmen is één van de
moeilijkste en gevaarlijkste momenten tijdens het
besturen van een tweewieler: het gevaar voor vallen
of ongevallen is op dit moment immers aanzienlijk
groter dan in alle andere gevallen. Als het voorwiel
wordt geblokkeerd, ontbreekt de stabiliserende
werking van de wrijvingselementen, waardoor men
de controle over het  verliest.
Om de volledige remkracht van de in alle
noodsituaties, op moeilijke terreinen of in moeilijke
klimaatomstandigheden te werd het
ABS-systeem ontwikkeld om blokkering van de
wielen (ABS) tegen te gaan.
Dit is een hydraulisch-elektronisch mechanisme dat
de druk in het remcircuit op het ogenblik
waarop de sensor, die op het wiel zit, dat
het wiel wordt geblokkeerd.
De onmiddellijke drukafname zorgt ervoor dat het
wiel draaien en het contact met het wegdek
niet verliest. De ABS-regeleenheid zorgt ervoor dat
de druk in het circuit weer normaal wordt en dat het
 dus weer remt, en herhaalt deze drukcyclus
totdat het probleem volledig is verdwenen. Als het
mechanisme tijdens het remmen in werking treedt,
kan dit worden waargenomen door een lichte
pulserende weerstand in het rempedaal en de
remhendel.
De bedieningen en het beheer van de remsystemen
voor en achter vinden nooit gescheiden van elkaar
plaats: het ABS waarmee het is uitgerust
zorgt voor een afremming waarbij het systeem van
de voorrem met het systeem van de achterrem
wordt verbonden als u uitsluitend de voorrem
aantrekt. Het tegengestelde vindt echter niet
plaats: de bediening van de achterrem is niet van
invloed op het systeem van de voorrem.
Mocht u dit willen, dan kan het systeem op het
instrumentenpaneel gedeactiveerd worden door het
niveau op OFF te plaatsen in de Riding Mode die u
wilt deactiveren.
111
Let op
Ondanks dat het gecombineerd remmen
aanwezig is (de achterrem wordt geactiveerd als u de
voorrem aantrekt) zal het onafhankelijke gebruik van
een van de twee remmen het remvermogen van de
 beperken.
Niet bruusk en overmatig hard remmen. Het
achterwiel van het kan omhoog komen  
UP) en u kunt de macht over het stuur van uw
 verliezen.
Als het regent of wanneer men over glad wegdek
rijdt, is het remvermogen aanzienlijk minder. Rem in
deze gevallen zachtjes en voorzichtig. Door
plotselinge bewegingen te maken, kan het zijn dat u
de macht over het  verliest. Op lange en
steile hellingen is het beter op de motor af te
remmen, terug te schakelen en de remmen
afwisselend en te gebruiken: door een continu
gebruik van de remmen zal het wrijvingsmateriaal
oververhit raken en neemt het remvermogen
aanzienlijk af. Een lagere of hogere bandenspanning
dan voorgeschreven het remvermogen,
de hanteerbaarheid en de wegligging in de bocht van
de 
Opmerkingen
Noodremming
Bij zwaar remmen vanaf een snelheid van meer dan
55 km/u het achterlicht snel om de
achterliggende te waarschuwen.
Wanneer de deceleratie onder een vooraf
gedefinieerde drempelwaarde valt, wordt het
knipperen automatisch gedeactiveerd.
112
De  
Snelheid verminderen, terugschakelen en de
gashendel loslaten. Naar de eerste versnelling
terugschakelen en dan de versnelling in de neutrale
stand 
Remmen en de tot stilstand brengen.
Schakel de motor uit door de rode schakelaar (1)
omlaag te drukken.
Voer de  van het  uit door de sleutel
naar de stand (A) te draaien.
1
1
Fig 86
A
Fig 87
113
Parkeren
Parkeer de uitgeschakelde op de
standaard. Zet het stuur rechtsom of linksom in de
uiterste stand.
Na het uitschakelen van de motor, gedurende 30
seconden,  het instrumentenpaneel instructies
om het parkeerlicht indien nodig in te schakelen.
Houd knop (A) op de linker richtingaanwijzer
ingedrukt als u het parkeerlicht wilt inschakelen.
Aan het einde van de handeling, als het stuurslot
correct is ingeschakeld, verschijnt een bevestiging
dat het stuurslot is vergrendeld op het
instrumentenpaneel.
Wend u tot een erkende Ducati garage als u het
stuurslot niet kunt activeren.
P
Keep the turn signal switch on the lef
position to activate the Parking Light
Fig 88
ODE
A
Fig 89
114
Let op
De motor, de uitlaat en de uitlaatdempers
kunnen erg warm worden, ook als u de motor
uitgeschakeld  Raak de delen dus niet aan met
uw lichaam, pas goed op en parkeer het  niet
in de van ontvlambare materialen (met
inbegrip van hout, bladeren, enz.). Dek de
 zolang de motor en het uitlaatsysteem
nog heet zijn, niet af met het zeil om beschadiging
ervan te voorkomen.
Let op
De uitlaat kan erg warm zijn, ook als u de motor
uitgeschakeld Raak het uitlaatgedeelte dus
niet aan met uw lichaam, pas goed op en parkeer het
  niet in de van ontvlambare
materialen (met inbegrip van hout, bladeren, enz.).
Let op
Sloten of vergrendelingssystemen die 
dat de kan worden verplaatst (bijv.
schijfremsloten, enz...) zijn
bijzonder gevaarlijk en kunnen de de
bestuurder en de passagier in gevaar brengen.
115
Tanken
Niet te veel brandstof in de tank doen. Het
brandstofpeil moet onder de vulopening in de holte
van de dop blijven.
Let op
In extreme gevallen kan de druk van de brandstof in
de tank leiden tot het van brandstof
tijdens het openen van de dop.
Open de dop altijd langzaam en voorzichtig.
Als een sissend geluid wordt gehoord bij het openen
van de dop, wacht dan tot het gesis stopt alvorens de
dop volledig te openen.
Dit geluid is te wijten aan de afvoer van restdruk
vanuit de Wanneer dit geluid
ophoudt, betekent dit dat de restdruk volledig is
afgevoerd.
De hierboven beschreven situatie is waarschijnlijker
bij warme klimaatomstandigheden.
Let op
Gebruik een brandstof met een laag
loodgehalte en een minimum octaangetal 95.
Fig 90
116
Let op
Het is uitsluitend compatibel met
brandstof met een maximum ethanolgehalte van
10% (E10).
Het gebruik van benzine met een ethanolgehalte
van meer dan 10% is verboden. Het gebruik van een
dergelijke brandstof kan ernstige schade aan de
motor en de onderdelen van de 
veroorzaken. U verliest het recht op garantie als u
benzine met een ethanolgehalte van meer dan 10%
gebruikt.
117
Brandstoflabel
Het label  de aanbevolen brandstof voor
dit 
1) De referentie E5 op het label het gebruik
aan van benzine met een maximaal
zuurstofgehalte van 2,7 gewichtsprocent en een
maximaal ethanolgehalte van 5% vol, volgens
EN 228.
2) De referentie E10 op het label het gebruik
aan van benzine met een maximaal
zuurstofgehalte van 3,7 gewichtsprocent en een
maximaal ethanolgehalte van 10% vol, volgens
EN 228.
1
2
Fig 91
118
Meegeleverde accessoires
In de ruimte onder het passagierszadel (1) is de
gereedschapsset (2) aangebracht met daarin:
3) 
4) inbussleutel 4 mm (0,15 in);
5) een zekeringtang;
6) opblaas- en reparatiekit bestaande uit drie busjes
en accessoires.
Let op
De instructies voor het gebruik van de
opblaas-/reparatiekit bevinden zich in de
verpakking.
Om bij de behuizing te komen, dient het zadel te
worden verwijderd aan de hand van het hoofdstuk
"Zadelslot".
1
2
Fig 92
3 4 5
6
Fig 93
119
Instrumentenpaneel
(Dashboard)
Instrumentenpaneel
De motor is voorzien van een instrumentenpaneel
met 5" kleurendisplay TFT.
Het instrumentenpaneel biedt alle informatie die u
nodig hebt om veilig te kunnen rijden en stelt u in
staat om de instellingen en parameters van het
voertuig aan te passen.
120
Waarschuwingslampjes
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34 pm
rpm X1000
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
Music
Setting menu
Phone
URBAN
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
100
km/h
Side
Stand
1
16 18
2
3
4
5
15
6
7
8
9
10
11
141312
17
Fig 94
121
nr KleurBeschrving
1 Toerentalbegrenzer / immobilizer Rood
2 links Groen
3 MIL
Het waarschuwingslampje gaat continu branden wanneer er een fout in
het beheer van de motor optreedt. langzaam, sterke ver‐ 
snellingen en inhaalmanoeuvres, breng het naar een erkende
Ducati garage om de storing te 
Het knipperende lampje wordt geactiveerd om een kritieke fout voor de
emissies aan te geven dat schade aan de katalysator kan veroorzaken.
Laat het  indien  ophalen en laat de storing 
door een erkende Ducati garage en  in ieder geval langzaam, 
sterke versnellingen en inhaalmanoeuvres.
Ambergeel
4 Koplamp grootlicht aan Blauw
5 Storing van het ABS-systeem
knipperend: ABS geplaatst in zelfdiagnose en/of werkt met beperkte
prestaties;
aan: ABS uitgeschakeld en/of werkt niet wegens een storing in de ABS-
regeleenheid.
Ambergeel
6 VHC Ambergeel
7 rechts Groen
8 Algemene fout Ambergeel
122
nr KleurBeschrving
9 Brandstof-reserve Ambergeel
10 Diagnostiek DAVC
knipperend: DTC/DWC ingeschakeld, maar met beperkte prestaties;
aan: DTC/DWC uitgeschakeld en/of werkt niet wegens een storing in de
regeleenheid.
Ambergeel
11 Onvoldoende motorolie-druk
Belangrk
Gebruik de niet als het lampje MOTOROLIE branden. 
Hiermee kunt u de motor beschadigen
Rood
12 Laag niveau van de  Rood (display)
13 DRL – aan
(niet aanwezig op de versies China, Canada en Japan)
Groen (display)
14 Mistlichten aan Ambergeel (display)
15 Rood (display)
16 Cruise Control ingeschakeld Groen (display)
17 Interventie DTC Ambergeel
18 Versnelling in de Groen (display)
123
Belangrijk
Indien op het display de tekst "TRANSPORT MODE" verschijnt, dient u zich direct te wenden tot uw
Ducati Dealer die deze direct zal verwijderen, teneinde de volledige functionering van de motor te
garanderen.
Bij de inschakeling wordt op het display het Logo Ducati weergegeven. Vervolgens verricht het
instrumentenpaneel een controle door achtereenvolgens de ledlampjes in te schakelen.
Aan het einde van de controle het instrumentenpaneel het hoofdscherm weer in de modus die vóór
de laatste werd gebruikt.
Als het tijdens de initiële controle de snelheid van 5 km/h (3 mph) overschrijdt, onderbreekt het
instrumentenpaneel:
de controle van het display, bovendien wordt het standaardscherm met de bijgewerkte informatie
weergegeven;
de controle van de lampjes en laat uitsluitend die lampjes branden die op het moment daadwerkelijk
geactiveerd zijn.
124
Elementen van de hoofdschermen
Op het hoofdscherm worden alle informatie en items
weergegeven die nodig zijn voor het rijden.
De meeteenheden kunnen worden gewijzigd met de
functie "Measurement units" in het menu"
(pag. 222)
De volgende tabel een overzicht van de
beschikbare elementen.
Air 24°C
0
km/h
90 °C
10:34 pm
rpm X1000
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
Music
Setting menu
Phone
URBAN
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
4 5
2
11
3
10
6
8
7
9
1
Fig 95
125
nr Beschrving
1 Interactive menu
2 Info scherm
3 Snelheid
Wordt weergegeven verhoogd met 5% samen met de ingestelde meeteenheid (km/h of mph).
4 Brandstofpeil
Beschikbaar in 2 modi: schaalbalk of resterende km of 
Kan worden ingesteld met de functie Fuel indicator in het menu (pag. 189).
5 Riding Mode in gebruik
Raadpleeg het hoofdstuk Riding Mode (pag. 130)
6 Klok
Beschikbaar in het formaat 12 of 24 uur. Kan worden ingesteld met de functie Date and time in het
 menu (pag. 200).
7 Versnelling
8 Venster parameters
Toont de ingestelde parameterwaarden voor DQS, DTC, ABS en DWC voor de gebruikte Riding Mode
Het venster wanneer de snelheid van de motor hoger is dan 5 km/u (3 mph).
126
nr Beschrving
9 Motorkoelvloeistof-temperatuur (°C of °F)
Het weergavebereik van de temperatuur is +40 °C ÷ +150 °C (+104 °F ÷ +302 °F).
Als de temperatuur lager is dan +40°C (+104°F), wordt "Laag" weergegeven en als hoger is dan
+150°C (+302°F) wordt "Hoog" in het knipperend rood weergegeven.
Let op
In het geval van een  wordt geadviseerd om, als dit  is, langzamer te gaan
 zodat de koelinstallatie de temperatuur van de motor kan laten zakken. Als het verkeer dit niet
toestaat, stopt u de en zet u de motor af.
Wanneer u de met   motor  gebruiken, kan ernstige schade worden ver‐
oorzaakt.
 regelmatig de aanduiding op het instrumentenpaneel controleren wanneer de temperatuur van
de motor tot een normale waarde is afgenomen.
10 Toerenteller
Raadpleeg het hoofdstuk Aanduiding toerental (pag. 133)
11 (°C of °F)
Opmerkingen
 een stilstaand  kan de warmte van de motor de temperatuurweergave beïnvloeden.
127
Interactive menu en Info scherm
Interactive menu bevat een reeks functies die door
de bestuurder kunnen worden geactiveerd. Wanneer
een functie wordt geactiveerd, wordt een
corresponderend venster weergegeven waarmee
kan worden gecommuniceerd. De lijst met functies
in het Interactive menu is afhankelijk van de Riding
Mode die wordt gebruikt.
De beschikbare functies worden op 3 regels
weergegeven. De geselecteerde functie is de functie
die in de middelste regel is aangegeven.
Het menu "Info scherm" bevat alle beschikbare
tellers voor de beschikbare reisinformatie (zie pag.
134)
Als een van de menu's is geselecteerd, wordt dit
aangegeven met het actieve frame (A) en de
knoppen (1), (2) en (3) worden gebruikt voor de
menunavigatie en -interactie.
Om de keuze tussen Interactive menu en Info
scherm te verschuiven en vice versa:
als "Interactive menu" op dat moment is
geselecteerd, houdt u de knop (2, Fig 96) lang
ingedrukt om de keuze te verplaatsen naar "Info
scherm" (C, Fig 96);
Air 24°C
0
km/h
10:34
pm
4
3
5
67 8
10
12
NN
Total
Range
2017 km
250 km
Music
Setting menu
Phone
URBAN
Air 24°C
0
km/h
90°C
rpm X10 00
4
1
2
3
5
12
NN
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
ABS
Setting menu
Trip master
ENDURO
A
1
2
A
B
C
3
Fig 96
128
als "Info scherm" op dat moment is
geselecteerd, houdt u de knop (1, Fig 96) lang
ingedrukt om de keuze te verplaatsen naar
"Interactive menu" (B, Fig 96).
De knoppen (1) en (2) worden voornamelijk gebruikt
om te scrollen en items in het geselecteerde menu te
selecteren. De knop (3) wordt gebruikt om het
geselecteerde menu-item te activeren en er mee te
interageren. Aan de linkerkant van de menu's staan
de volgende symbolen die de mogelijke interactie
van de knoppen (1), (2) en (3) aangeven:
een druk op knop (1);korte
een druk op knop (2);korte
een druk op knop (3);korte
een lange druk op knop (1);
een lange druk op knop (2);
een lange druk op knop (3).
129
Riding Mode
Er zijn 4 Riding Modes beschikbaar: SPORT,
ENDURO, URBAN, TOURING.
De naam van de Riding Mode wordt weergegeven in
het midden van het display (A, Fig 97).
Elke riding mode  een andere kleur wat 
de naam en de rand van de toerenteller.
De volgende parameters zijn met elke Riding Mode
verbonden: Engine, DTC, ABS, DWC, DQS.
Van elke Riding Mode kunnen de parameters
aangepast worden met de functie "Riding Mode" in
het menu(pag. 154).
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X10 00
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
Music
Setting menu
Phone
URBAN
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
A
Fig 97
130
Wijziging Riding Mode
Houd de knop MODE/ENTER (3) lang ingedrukt.
Het bijbehorende scherm (Fig 99) wordt
weergegeven waar het mogelijk is om met de
knoppen (1) en (2) door de beschikbare Riding
Mode te scrollen en hun parameters te bekijken,
met hun ingestelde waarden.
Druk op de knop MODE/ENTER (3) om te
bevestigen.
Om het scherm te verlaten zonder wijzigingen aan te
brengen u "Exit" en drukt u op de knop
MODE/ENTER(3).
Nadat de nieuwe Riding Mode is bevestigd,
 het instrumentenpaneel het volgende:
Als de snelheid lager is dan of gelijk is aan 5 Km/
h (3 mph) en het gaspedaal open is, wordt de
tekst "Close weergegeven; alleen
wanneer het gaspedaal is gesloten, wordt de
nieuwe Riding Mode bevestigd en opgeslagen,
waarna het hoofdscherm wordt weergegeven.
Als de snelheid lager is dan of gelijk is aan 5 Km/
h (3 mph) en de gashendel open is maar de
remmen zijn ingedrukt, wordt de tekst Release
brakes weergegeven. Pas als de remmen zijn
1
3
2
Fig 98
0
km/h
Engine High
DTC 4
ABS 2
DWC 2
DQS Off
SPORT
TOURING
ENDURO
URBAN
Exit
Fig 99
131
losgelaten, wordt de nieuwe Riding Mode
bevestigd en opgeslagen, waarna het
hoofdscherm wordt weergegeven.
Als beide bovenstaande omstandigheden zich
voordoen, wordt de tekst Close and
release brakes weergegeven. Pas als beide
voorwaarden zijn opgelost, wordt de nieuwe
Riding Mode bevestigd en opgeslagen, waarna
het hoofdscherm wordt weergegeven.
Als niet binnen 5 seconden na het activeren van één
van de bovenstaande voorwaarden aan de
voorwaarden voor het valideren van de wijziging van
de Riding Mode is voldaan, wordt de procedure
afgebroken en  het instrumentenpaneel terug
naar het hoofdscherm, zonder de instellingen te
wijzigen.
Let op
Ducati raadt aan om de rijstijl te wijzigen
wanneer het stilstaat. Als de rijstijl wordt
gewijzigd bij een rijdende motor, wees dan zeer
voorzichtig (het verdient aanbeveling om de rijstijl
uitsluitend bij een lage snelheid te wijzigen).
132
Aanduiding toerental
Het  wordt weergegeven met behulp
van een aanwijzer toerenteller met een grijze streep
(A).
Tijdens de eerste 1000 km (600 mi) van de
 (inrijperiode van het  of tot
de eerste is een  
toerentalbegrenzer ingesteld die wordt aangegeven
wanneer de streep van de wijzer ambergeel wordt.
Aan het einde van de inrijperiode of na de eerste
   de
toerentalbegrenzer als een aanduiding. We raden
aan om bij koude motor een lager toerental aan te
houden. Naarmate de temperatuur van de motor
toeneemt, de drempelwaarde van de
 toerentalbegrenzer:
als de temperatuur van de motor lager is dan
50 °C (122 °F) is de drempel van het toerental
8000 toeren/min;
als de temperatuur van de motor tussen de
50 °C (122 °F) en 60 °C (140 °F) is, is de drempel
van het toerental 9000 toeren/min;
als de temperatuur van de motor hoger is dan
60 °C (140 °F) is de drempel van het toerental
10000 toeren/min.
Wanneer de streep van de wijzer ambergeel wordt en
  het instrumentenpaneel aan dat er
naar de volgende versnelling moet worden
doorgeschakeld.
De streep wordt rood en gaat knipperen wanneer de
begrenzer (Over Rev) ingrijpt: in dit geval gaat ook
het waarschuwingslampje van de
toerentalbegrenzer
(waarschuwingslampje 01, Fig 94)branden.
De streep van de wijzer wordt niet weergegeven als
het toerental lager is dan 1000 rpm.
Air 24°C
100
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X10 00
4
1
2
3
5
67 8
10
12
44
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
Phone
Music
Setting menu
URBAN
A
Fig 100
133
Info display
Het menu "Info display" bevat alle beschikbare
tellers voor de beschikbare reisinformatie
(A, Fig 101).
Om het menu "Info display" te selecteren dient u de
knop (2) lang ingedrukt te houden.
De informatie wordt weergegeven op 2 regels, het
geselecteerde item is het item dat wordt
gemarkeerd in de tweede regel (B, Fig 101). Wanneer
u het menu "Info display"  geselecteerd, kunt u
met behulp van de knoppen (1) en (2) door de lijst
met informatie scrollen.
De volgorde van de informatie kan worden gewijzigd
via de functie "Info display" in het menu
(pag. 186).
De meeteenheden van de reisinformatie kunnen
worden gewijzigd via de functie Measurement units
in het menu menu (pag. 222).
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X10 00
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
ABS
Setting menu
Trip master
ENDURO
A
B
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
Fig 101
1
3
2
Fig 102
134
Hieronder vindt u een overzicht van de informatie in het menu "Info display".
Naam Meeteenheden / for‐Beschrving
maat
Total   totaal km,
Range Resterend bereik
alleen zichtbaar als de weergavemodus voor het brand‐
stofniveau is ingesteld op Level (pag. 189)
km, 
Trip 1 kilometerstand 1 km,  
Ø cons.1 Gemiddeld verbruik 1 L/100, km/l, mpg UK, mpg
US
Ø speed 1 Gemiddelde snelheid 1 km/h, mph
Trip 1 time Ritduur 1 hhh:mm
Trip 2 kilometerstand 2 km,  
Inst. cons. Actueel verbruik L/100, km/l, mpg UK, mpg
US
135
 informatie Trip 1
De reisinformatie Trip 1, Ø cons.1, Ø speed 1 en Trip 1
time kunnen worden gereset door op de knop
ENTER (3) te drukken wanneer u kiest voor: "Reset
Trip 1 info?" en de items Yes en No (Fig 103)worden
weergegeven.
Gebruik de knoppen (1) en (2) om "Ja" of "Nee" te
selecteren en druk op ENTER om uw keuze te
bevestigen.
Om het venster te sluiten zonder wijzigingen aan te
brengen drukt u lang op de knop (1).
Wanneer reisinformatie rit 1 wordt gereset, worden
alle tellers die ernaar verwijzen op nul gezet.
 informatie Trip 2
De reisinformatie Trip 2 kan worden gereset door op
de knop ENTER (3) te drukken wanneer u kiest voor:
"Reset Trip 2 info?" en de items Yes en No
(Fig 104)worden weergegeven.
Gebruik de knoppen (1) en (2) om "Yes" of "No" te
selecteren en druk op knop ENTER (3) om uw keuze
te bevestigen.
Om het venster te sluiten zonder wijzigingen aan te
brengen drukt u lang op de knop (1).
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X10 00
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gear
ABS
Setting menu
Trip master
ENDURO
Reset Trip 1 info?
Yes No
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
Fig 103
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34pm
rpm X10 00
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gear
ABS
Setting menu
Trip master
ENDURO
Reset Trip 2 info?
Yes No
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
Fig 104
136
Cruisecontrol
De Cruise Control (CC) helpt de bestuurder bij het
handhaven van een constante kruissnelheid. Het
systeem de gewenste kruissnelheid door
te accelereren en te remmen, binnen de limieten van
het systeem. Deze functie verhoogt het 
tijdens lange op de snelweg.
Let op
De cruisecontrol is geen veiligheidssysteem
(safety) maar als functie het verbeteren van
het van de bestuurder. Het is ontworpen
om de bestuurder te helpen, maar vervangt de
bestuurder niet tijdens het rijden met de motor. De
bestuurder is altijd verantwoordelijk voor het
handhaven van controle over de  correcte
en voorzichtige snelheid, een veilige afstand tot het
 aan de voorzijde die past bij de omgeving,
naleving van de regels voor het wegverkeer in het
land waar hij of zij zich bevindt, evenals het actief
ingrijpen om aanrijdingen te voorkomen door te
remmen of te versnellen. De bestuurder moet
tijdens het rijden altijd een zeer hoge mate van
aandacht houden, waarbij hij altijd beide handen aan
het stuur moet houden.
De cruisecontrol is ontworpen voor gebruik op
snelwegen of autowegen. Het is niet ontwikkeld
voor stads-, berg- of  Wij raden u
aan geen cruisecontrol te gebruiken op hobbelige
wegen (met grind of asfaltcondities die
kunnen leiden tot risico op aquaplaning) of bij
slechte weersomstandigheden (ijs, sneeuw, mist,
regen, hagel). In een dergelijke context vervult de
137
cruisecontrol zijn functie niet goed en werkt hij
mogelijk niet naar behoren.
Het is ook aan te raden om de cruisecontrol-functie
niet te gebruiken in complexe wegomgevingen,
gekenmerkt door wegen met veel bochten,
toegangen tot of uitgangen van autosnelwegen,
wegen met wegwerkzaamheden.
Let op
Cruisecontrol is alleen beschikbaar met
geactiveerde ABS en ingesteld op niveau 2 of 3, en
ingeschakelde Tractiecontrole.
Let op
De cruisecontrol is geen veiligheidssysteem.
Tijdens het remmen of accelereren hij geenvoert
noodremming uit: zijn remvermogen is beperkt. In
sommige omstandigheden van de omgeving of het
verkeer kan het systeem reageren door onverwacht
te remmen of te accelereren: de bestuurder moet
daarom te allen tijde met beide handen op het stuur
rijden om maximale controle over de motor te
hebben. Het is mogelijk dat de cruisecontrol niet op
de remmen werkt als de bestuurder aan de
gashendel draait, omdat dit kan leiden tot override
van de cruisecontrolfunctie (zie paragraaf
"Override").
Welke functies kunnen worden ingesteld?
Wanneer de cruisecontrol wordt ingeschakeld, kan
de huidige snelheid van de motor worden ingesteld
als de kruissnelheid (zie paragraaf "Inschakelen en
uitschakelen"). Tijdens het rijden kunt u de
kruissnelheid wijzigen of de instelling onderbreken
(zie de hoofdstukken "De snelheid wijzigen" en "De
snelheidsregeling onderbreken").
138
Gedrag in bochten
Wanneer de cruisecontrol vaststelt dat de motor
schuinligt (bijvoorbeeld in bochten), kan het de
snelheid van de motor om meer vertragen comfort
te garanderen; dit wordt gedaan binnen de limieten
van het systeem. De mate van afremming is
afhankelijk van de schuinliggingshoek.
Let op
Bij het ingaan of verlaten van een bocht kan het
systeem zich op onverwachte manier gedragen,
versnellen of afremmen. Soortgelijke
gebeurtenissen zijn waarschijnlijker als de straal van
de bocht smal of variabel is.
Inschakeling en uitschakeling
De maximale kruissnelheid die kan worden ingesteld
is 160 km/u (98 mph)
De minimale kruissnelheid die kan worden ingesteld
is afhankelijk van de ingeschakelde versnelling:
Versnel‐
ling
Minimale kruissnelheid
1ste en
2e
30 km/h (18 mph)
3e 35 km/h (22 mph)
4e 40 km/h (25 mph)
5e 45 km/h (28 mph)
6e 50 km/h (31 mph)
Let op
Zelfs wanneer de cruisecontrol actief is, blijft
de bestuurder altijd verantwoordelijk voor de
naleving van de snelheidslimieten en, meer in het
algemeen, van de verkeersregels die gelden in het
land waar hij zich bevindt, evenals voor de manier
waarop de motor wordt bestuurd.
139
Het icoon op het instrumentenpaneel informeert de
gebruiker over de huidige instelling en de status van
het systeem.
Inschakeling van de CC
Druk op de knop ON/OFF (C, Fig 105) om de CC in te
schakelen.
Het opslaan van de snelheid en het activeren
van de instelling
Om de huidige rijsnelheid van de motor als
kruissnelheid op te slaan en de instelling te
activeren, drukt u op de knop SET/- (E, Fig 105) of
RES/+ (D, Fig 105). De opgeslagen snelheid wordt
weergegeven in het icoon van de cruisecontrol
(A, Fig 106).
Uitschakeling van de CC
Druk op de knop ON/OFF (C, Fig 105) om de
cruisecontrol uit te schakelen. Het icoon van de
cruisecontrol (A, Fig 106) verdwijnt.
Icoon (A, Fig 106)
Het icoon van de cruisecontrol kan zijn:
groen en grijs: het systeem staat aan, maar de
snelheidsregeling is niet actief. Als er geen
D
C
E
Fig 105
Air 24°C
100
km/h
90°C
10:34pm
rpm X10 00
4
1
2
3
5
67 8
10
12
44
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
Phone
Music
Setting menu
URBAN
100
km/h
100
km/h
A
Fig 106
140
snelheid is opgeslagen, worden er streepjes
getoond, anders wordt de laatst opgeslagen
kruissnelheid weergegeven;
groen: het systeem is ingeschakeld en de
snelheidsregeling is actief;
geel: het systeem vraagt de bestuurder om
onmiddellijk actie te ondernemen;
rood: het systeem is in storing. De
snelheidsregeling is niet actief.
Wijziging van de kruissnelheid
Om de snelheid te verhogen of te verlagen in
stappen van 1 km/h (of 1 mph, als de snelheid wordt
uitgedrukt in mijl per uur), drukt u respectievelijk op
de knop RES/+ (D, Fig 105) of SET/- (E, Fig 105) tot
de gewenste kruissnelheid.
Om de snelheid snel te verhogen of te verlagen,
drukt u respectievelijk op de knop RES/+ (D, Fig 105)
of SET/- (E, Fig 105) tot de gewenste kruissnelheid.
Onderbreken van de snelheidsregeling
Voorwaarde: de cruisecontrol moet ingeschakeld
zijn.
Onderbreking van de snelheidsregeling tijdens
het rijden
U kunt de snelheidsregeling op de volgende
manieren onderbreken:
door handmatig te remmen;
door de gashendel naar voren te draaien ten
opzichte van de losgelaten positie.
Bovendien wordt de snelheidsregeling
onderbroken als een van de volgende
gebeurtenissen zich voordoet:
als de koppelingshendel lang wordt ingedrukt;
als neutraal wordt ingeschakeld;
als de 180 km/u (112 mph) wordt overschreden;
als het ABS of de tractiecontrole gedurende
langere tijd in werking treedt;
bij een schuinligging van meer dan 50°.
In deze toestand wordt de kruissnelheid in het icoon
van de cruisecontrol grijs.
Als de werkingsvoorwaarden van het systeem zijn
geverifieerd, kunt u de snelheidsregeling opnieuw
activeren door het indrukken van de knop RES/+
(D, Fig 105) of SET/- (E, Fig 105). Wanneer RES/+
(D, Fig 105)wordt ingedrukt, is de ingestelde
141
kruissnelheid de laatst opgeslagen snelheid.
Wanneer SET/- (E, Fig 105) wordt ingedrukt, is de
ingestelde kruissnelheid de huidige snelheid.
Let op
Activeer de instelling niet opnieuw met de
eerder opgeslagen kruissnelheid als de huidige
weg-, verkeers- en weersomstandigheden dit niet
toestaan of aanbevelen. Anders neemt het risico op
ongelukken toe.
Override
U kunt handmatig accelereren tijdens het gebruik
van de cruisecontrol: in dit stadium onderbreekt de
cruisecontrol de snelheidsregeling van de motor
tijdelijk. Als deze manoeuvre wordt uitgevoerd
terwijl u onder de 180 km/u (112 mph)  hervat de
cruisecontrol na het loslaten van het gaspedaal de
snelheidsregeling uit zichzelf.
Let op
De bestuurder  altijd verantwoordelijk voor
de naleving van de snelheidslimieten en, meer in het
algemeen, van de verkeersregels die gelden in het
land waar hij zich bevindt, evenals voor de manier
waarop de motor wordt bestuurd.
Interventieverzoek van de bestuurder
In sommige situaties kan de cruisecontrol vereisen
dat de bestuurder ingrijpt. Wanneer een dergelijk
verzoek wordt gedaan, wordt de icoon van de
cruisecontrol (A, Fig 106) geel.
Dit kan in de volgende gevallen voorkomen:
als 8500 toeren per minuut wordt bereikt, stopt
het systeem met accelereren. In deze situatie is
het raadzaam om een hogere versnelling te
gebruiken als de rijomstandigheden dat
toelaten.
Als het te laag is voor de
ingeschakelde versnelling, vereist de CC dat de
bestuurder ingrijpt. In deze situatie is het
raadzaam om over te schakelen naar een lagere
versnelling als de rijomstandigheden dat
toelaten.
Opmerkingen
Tijdens het accelereren van de motor is het
mogelijk om met de DQS te schakelen.
142
Storingen
Als er fouten of storingen zijn, wordt het icoon van de
cruisecontrol rood (B, Fig 107). Als dit gagebeurt,
dan als volgt te werk:
1. schakel het contact uit en weer in.
Opmerkingen
Voer deze handeling alleen uit als de motor
stilstaat en in veilige omstandigheden;
2. als het icoon van de cruisecontrol na de eerste
operatie rood is gebleven, neem dan contact op met
een erkende Ducati garage.
Air 24°C
100
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X10 00
4
1
2
3
5
67 8
10
12
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
Phone
Music
Setting menu
URBAN
km/h
44
B
Fig 107
143
Lap
Deze functie is aanwezig in het Interactive Menu en
stelt u in staat om laptijden te registreren. Alleen
beschikbaar in de Riding Mode Sport.
Selecteer het Interactive Menu (A, Fig 108) door
de knop (1) lang ingedrukt te houden.
Selecteer het item Lap (B, Fig 108) met de
knoppen (1) en (2) en druk op de knop ENTER (3).
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X1000
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gea r
Total
Range
2017 km
250 km
Setting menu
Setting menu
Lap
SPORT
A
B
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
Fig 108
1
4
3
2
Fig 109
144
Het venster (C, Fig 110)wordt
weergegeven:
Als de functie is uitgeschakeld, verschijnt er een
melding met de stopwatch en de
aanduiding van de beschikbare laps (D, Fig 111),
druk op de knop ENTER (3) om de functie in te
schakelen.
Als de functie is ingeschakeld, verschijnt de
melding "On", de stopwatch en de aanduiding
van de beschikbare laps (E, Fig 111), druk op de
knop ENTER (3) om de functie uit te schakelen.
Als de functie actief is, wordt naast de
versnellingsindicatie de tekst "Lap" weergegeven.
Onder de stopwatch staat het huidige lapnummer.
Er kunnen maximaal 30 laps worden geregistreerd.
Zodra de functie is geactiveerd, moet de flashknop
(4, Fig 109) worden gebruikt om de stopwatch te
 de eerste keer dat de flashknop
wordt ingedrukt,  de stopwatch gedurende 1
seconde.
Bij elke opeenvolgende druk op de flashknop (4)
 de stopwatch gedurende 1 seconde om de
net verstreken tijd weer te geven, waarna de tijd in
uitvoering weer wordt weergegeven.
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X1000
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gea r
Total
Range
2017 km
250 km
SPORT
00’00.00
Off
Lap 1/30
C
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
Fig 110
00’00.00
Off
Lap 1/30
00’00.00
On
Lap 1/30
D
E
Fig 111
145
Als de net verstreken tijd de beste is onder de tot dat
moment geregistreerde laps,  de stopwatch de
net geregistreerde tijd weer door 1 seconde te
knipperen en nog eens 5 seconden lang stabiel te
blijven, waarna hij  om de tijd van de lap in
uitvoering weer te geven en het aantal laps bij te
werken. Bij het bereiken van de 30ste lap wordt het
bericht Full memory weergegeven en is het niet
mogelijk om verder te gaan met het opnemen van
nieuwe tijden: in dit geval is het noodzakelijk om de
opgeslagen laps te wissen om nieuwe te kunnen
registreren.
Door middel van de functie "Lap" in het 
menu (pag. 213) is het mogelijk:
De functie te activeren of te deactiveren
De geregistreerde lapgegevens te raadplegen
Geregistreerde gegevens te verwijderen
Om het venster te sluiten drukt u lang op de knop (1).
Het is mogelijk om het venster te sluiten terwijl de
functie actief 
Het instrumentenpaneel stopt de opname van de
lap door het van de stopwatch in de
volgende gevallen:
Als na 5 seconden vanaf de van de lap de
snelheid van de motor gelijk is aan 0.
Als gedurende de opname van een lap als de
snelheid van de motor lager is dan 5 km/h (3
mph) gedurende meer dan 5 seconden
Als de motor wprdt uitgeschakeld.
De volgende gegevens worden voor elke lap
geregistreerd:
Tijd
Maximale snelheid bereikt
Maximale rpm bereikt
Opmerkingen
De stopwatch kan alleen worden  als de
snelheid van de motor hoger is dan 5 km/u (3 mph).
Opmerkingen
Als de flashknop (4) tijdens de opname van de
lap wordt ingedrukt om de stopwatch te 
 wordt een eventuele druk op een knop
binnen 5 seconden door het instrumentenpaneel
niet in aanmerking genomen.
146
ABS
Deze functie is aanwezig in het Interactive Menu en
stelt u in staat om het ABS-systeem te activeren en
te deactiveren. Alleen beschikbaar in de Riding
Mode Enduro.
Selecteer het Interactive Menu (A, Fig 112) door
de knop (1) lang ingedrukt te houden.
Selecteer het item ABS (B, Fig 113) met de
knoppen (1) en (2) en druk op de knop ENTER (3).
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X10 00
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
Setting menu
Trip master
ABS
ENDURO
A
B
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
Fig 112
1
3
2
Fig 113
147
Het venster (C, Fig 114)wordt
weergegeven.
In het onderste deel van het venster wordt de
huidige ABS-status "On" weergegeven en in het
midden van het venster, "ABS  (D, Fig 115). Als u
op de knop ENTER (3) drukt, verschijnt de tekst
"Wait..." gedurende enkele seconden, waarna het
ABS wordt gedeactiveerd en de tekst  onderaan
en "ABS On" (E,Fig 115) in het midden wordt
weergegeven( Fig 115)
Let op
Het venster actief zolang het ABS is
uitgeschakeld. In dit geval kan het venster niet
worden gesloten. Druk op de knop ENTER (3) om het
ABS-systeem opnieuw in te schakelen: zodra het
opnieuw wordt geactiveerd,  het venster terug
naar de vorige toestand en kan het worden gesloten
door de knop (1) lang ingedrukt te houden.
Opmerkingen
In het geval van een fout bij het veranderen van
de status van On naar  en vice versa, wordt de
rode melding "Error" gedurende enkele seconden
weergegeven, daarna het venster terug naar
de vorige status.
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X100 0
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Ge ar
Total
Range
2017 km
250 km
ENDURO
ABS off
On
C
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
Fig 114
ABS off
On
ABS on
Off
D
E
Fig 115
148
Trip master
Deze functie is aanwezig in het Interactive Menu en
berekent de gedeeltelijke afstand die de motor
 afgelegd. Alleen beschikbaar in de Riding
Mode Enduro.
De Trip master-berekening kan worden ingesteld op
de incrementele of modus en kan ook
tijdelijk worden gestopt of op nul worden gezet.
Selecteer het Interactive Menu (A, Fig 116) door
de knop (1) lang ingedrukt te houden.
Selecteer het item Trip master (B, Fig 116) met
de knoppen (1) en (2) en druk op de knop ENTER
(3).
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X10 00
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gear
Total
Range
2017 km
250 km
ABS
Setting menu
Trip master
ENDURO
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
A
B
Fig 116
1
3
2
Fig 117
149
Het relatieve venster (C, Fig 118) wordt
weergegeven, met de volgende beschikbare
controles:
het item "On" of  om de teller (D,Fig 119) in
of uit te schakelen,( Fig 119)
play of pauze om de afstandsberekening
(E,Fig 119) te of te stoppen( Fig 119)
reset om de teller (F,Fig 119) te
( Fig 119)
incrementeel of om de
afstandsberekeningsmodus (G,Fig 119) te
wijzigen( Fig 119)
De teller wordt weergegeven in km of mijlen en met
de pijl wordt de telmodus van de afgelegde afstand
aangegeven (incrementeel of 
Als de functie is uitgeschakeld, is alleen de opdracht
"On" actief: druk op de knop ENTER (3) om de functie
te activeren en alle controles in te schakelen.
Wanneer de functie actief is, kunt u door  op de
knop ENTER (3) te drukken de afzonderlijke
opdrachten selecteren: wanneer een opdracht is
geselecteerd, wordt die geactiveerd door lang op de
knop ENTER (3) te drukken.
Wanneer de Trip master op pauze staat,  het
nummer.
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X1000
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gea r
Total
Range
2017 km
250 km
ENDURO
On
0.0
km
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
C
Fig 118
On
0.0 km
Off
0.0 km
D E F G
Fig 119
150
Om het venster te sluiten drukt u lang op de knop (1).
Het is mogelijk om het venster te sluiten terwijl de
functie en de telling actief blijven.
Als de teller in modus 0,0 km of mijl
bereikt, wordt de Trip master in pauze gezet en
wordt de telmodus gewijzigd in incrementeel.
De meeteenheid kan worden gewijzigd via de functie
Measurement units in het menu (pag. 222).
151
 menu
Met dit menu kunt u de diverse functies van het
 activeren/deactiveren en instellen.
Om veiligheidsredenen kan dit menu uitsluitend
geopend worden als de werkelijke snelheid lager of
gelijk is aan 5 km/h (3 mph). Het
instrumentenpaneel zal automatisch het menu
afsluiten als u zich in het  menu bevindt en de
snelheid de limiet van 5 km/h (3 mph) overschrijdt.
Wij raden u aan om dit menu uitsluitend bij
stilstaande motor te gebruiken.
Selecteer het Interactive Menu (A, Fig 120) door
de knop (1) lang ingedrukt te houden.
Selecteer het item menu” (B, Fig 120)
met de knoppen (1) en (2) en druk op de knop
ENTER (3).
Air 24°C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X1000
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gea r
Total
Range
2017 km
250 km
Phone
Music
Setting menu
URBAN
A
B
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
Fig 120
1
3
2
Fig 121
152
Het instrumentenpaneel het bijbehorende
scherm weer waar de beschikbare instellingen
worden weergegeven:
Riding Mode
Info display
Fuel indicator
DRL (indien aanwezig)
Backlight
PIN code

Date and time
Service
Lap
Tyre calibration
Bluetooth (zie pag. 23)
Turn signals
Language
Measurement units
Info
Tijdens de weergave van het menu worden
de knoppen (1), (2) en (3) als volgt gebruikt:
de knoppen (1) en (2) om te scrollen en de
beschikbare items te selecteren;
de knop ENTER (3) om het geselecteerde item
te bevestigen.
Om de submenu’s van het menu te verlaten
u "Back" en drukt u op de knop ENTER (3).
Om het menu te verlaten en terug te keren
naar het hoofdscherm u "Exit" en drukt u
op de knop ENTER (3).
Fig 122
153
 menu - Riding Mode
Met deze functie kan elke Riding Mode worden
aangepast.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Riding Mode en druk op
ENTER (3).
De Riding Modes  "Touring", "Enduro",
"Urban" en het item "Default" worden weergegeven
(alleen zichtbaar als een of meer parameters van een
of meer Riding Modes zijn gewijzigd). Aan de
rechterkant de actieve Riding Mode (Fig 124).
1
3
2
Fig 123
Fig 124
154
Gebruik de knoppen (1) en (2) (Fig 123) om de Riding
mode te selecteren die u wilt aanpassen en druk op
ENTER.
De instelbare parameters zijn:
Engine
DTC
ABS
DWC
DQS
Default (alleen zichtbaar als een of meer
parameters van de geselecteerde Riding mode
zijn gewijzigd)
In het midden van het scherm wordt de motor
weergegeven met het onderdeel dat betrekking
heeft op het geselecteerde item gemarkeerd, druk
op ENTER om de parameters te wijzigen.
Let op
Het wordt aangeraden de parameters
uitsluitend te wijzigen indien u ervaring metheeft
het instellen van het voertuig. Gebruik de "Default"-
functie om de parameters te herstellen als u
ongewenst de parameters wijzigt.
Fig 125
155
Tips voor het gebruik op het circuit
Met deze functie kunt u het motorvermogen
instellen.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Riding Mode en druk op
ENTER (3).
Selecteer de Riding mode die u wilt aanpassen
en druk op ENTER (3).
Selecteer het item Engine en druk op ENTER (3).
Aan de linkerkant worden de niveaus High, Medium,
Low weergegeven. Aan de rechterkant het huidige
ingestelde niveau. De motor wordt in het midden
weergegeven, en het gedeelte waarop de instelling
betrekking en de referentie-indicaties zijn
gemarkeerd.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en het
gewenste niveau selecteren. Druk op ENTER (3) om
de instelling te bevestigen en de instelling te
verlaten.
1
3
2
Fig 126
Fig 127
156
 menu - Riding Mode - DTC
Let op
Wanneer de DTC op  staat, staat de DWC
ook automatisch op zodat zowel de assistentie
voor de wheeliecontrole als de assistentie voor de
stabilisatie van de  gedeactiveerd
zijn.
Het Ducati Traction Control (DTC) systeem
 het slippen van het achterwiel en
 aan de hand van acht verschillende
interventieniveaus die op dusdanige wijze geijkt zijn
dat elk een andere tolerantiewaarde voor het slippen
van het achterwiel biedt. Voor iedere Riding mode is
een interventieniveau geprogrammeerd. Niveau 8
zorgt ervoor dat het systeem ingrijpt zodra het wiel
een beetje slipt, terwijl niveau 1, speciaal bestemd
voor  door zeer ervaren bestuurders,
een grotere tolerantie en dus minder snel het
systeem laat ingrijpen.
Met deze functie kunt u het interventieniveau van
het DTC-tractiecontrolesysteem instellen of
deactiveren.
1
3
2
Fig 128
Fig 129
157
Selecteer het item menu” uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item “Riding Mode” en druk op
ENTER (3).
Selecteer de Riding mode die u wilt aanpassen
en druk op ENTER (3).
Selecteer het item “DTC” en druk op de knop
ENTER (3).
Aan de linkerkant worden de niveaus van 1 tot 8 en
 weergegeven. Aan de rechterkant het huidige
ingestelde niveau. De motor wordt in het midden
weergegeven, en het gedeelte waarop de instelling
betrekking en de referentie-indicaties zijn
gemarkeerd.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en het
gewenste niveau selecteren. Druk op ENTER (3) om
de instelling te bevestigen en de instelling te
verlaten.
Let op
De DTC is een assistentiesysteem voor de
bestuurder dat zowel op de openbare weg als bij
 kan worden gebruikt. Met
assistentiesysteem wordt een mechanisme bedoeld
dat het besturen van de vereenvoudigt
en veiliger maakt, maar dat de verplichtingen van de
bestuurder met betrekking tot voorzichtig rijden niet
of beperkt, met een dusdanig gedrag dat
zowel een persoonlijke fout of de fouten van
anderen voorkomen kunnen worden door middel van
noodmanoeuvres, zoals door de van kracht zijnde
verkeersregels vereist wordt.
De bestuurder moet altijd bedenken dat actieve
veiligheidssystemen een preventieve functie
hebben. De actieve elementen helpen de bestuurder
om het vervoermiddel te controleren zodat de
besturing hiervan eenvoudiger en zo veilig mogelijk
is. De actieve systemen moeten de bestuurder er
niet toe brengen op de aanwezigheid van deze
systemen te  om het  op hogere
snelheden te gebruiken dan redelijkerwijs is
toegestaan ongeacht de omstandigheden waarin
het rijdt, de de 
158
bovengenoemde gedragsregels en de
verkeersregels.
159
De onderstaande tabel het DTC-niveau aan dat het meest geschikt is voor de diverse in 
combinatie met de niveaus die als fabrieksinstelling in Riding mode ingesteld  en die door de gebruiker
gekozen kunnen worden:
DTC-NI‐
VEAU
RSTL FUNCTIONERINGSKENMERKEN DEFAULT
OFF Het DTC-systeem is gedeactiveerd. NEE
1 OFF-ROAD Professional Dit niveau is uitsluitend bestemd voor
 road-gebruik door buitengewoon
ervaren gebruikers (het gebruik op de
openbare weg wordt afgeraden). In de‐
ze modus laat de DTC het achterwiel
meer spinnen.
Dit niveau van het systeem 
GEEN goede controle als de weglig‐
ging op het asfalt afneemt.
NEE
2 OFF-ROAD Dit niveau is uitsluitend bestemd voor
 road-gebruik door minder ervaren
gebruikers (het gebruik op de openbare
weg wordt afgeraden).
Dit niveau van het systeem 
GEEN goede controle als de weglig‐
ging op het asfalt afneemt.
Dit is het standaardniveau
voor de Riding Mode "ENDU‐
RO"
160
DTC-NI‐
VEAU
RSTL FUNCTIONERINGSKENMERKEN DEFAULT
3 SPORT / TRACK Dit niveau is bestemd voor het gebruik
op het racecircuit met een goede weg‐
ligging door buitengewoon ervaren ge‐
bruikers.
In deze modus staat de DTC het slippen
toe.
NEE
4 SPORT Dit niveau is bestemd voor het gebruik
op de openbare weg en op het racecir‐
cuit met een goede wegligging.
Dit is het standaardniveau van
de Riding Mode "SPORT"
5 TOURING Dit niveau is bestemd voor het gebruik
op de openbare weg met een goede
wegligging.
Dit is het standaardniveau van
de Riding Mode "TOURING"
6 SAFE & STABLE Dit niveau is bestemd voor het gebruik
onder alle omstandigheden en is spe‐
ciaal ontwikkeld voor het gebruik op de
openbare weg met een goede weglig‐
ging.
Dit is het standaardniveau van
de Riding Mode "URBAN"
7 RAIN Dit niveau is bestemd voor het gebruik
op de openbare weg als het asfalt nat
is.
NEE
161
DTC-NI‐
VEAU
RSTL FUNCTIONERINGSKENMERKEN DEFAULT
8 HEAVY RAIN Dit niveau is bestemd voor het gebruik
op de openbare weg als het asfalt nat
en erg glad is.
NEE
162
Aanwijzingen voor de keuze van het niveau
Let op
De optimale functionering van het DTC-
systeem in de beschikbare niveaus wordt uitsluitend
gewaarborgd met de originele banden van het
 en/of de banden die door Ducati worden
aanbevolen. De originele banden van het 
zijn Pirelli Scorpion Trail II met de afmetingen: voor
120/70ZR19, achter 170/60ZR17. Het gebruik van
banden (met maten en eigenschappen die afwijken
van de originele exemplaren kan de werking en de
veiligheid van het systeem wijzigen. We raden u af
om banden met een andere maat te gebruiken dan
degene die voor uw zijn goedgekeurd.
Opmerkingen
Dankzij Pirelli werd voor deze motor een
speciale band ontwikkeld met exclusieve
constructiekenmerken die zijn bijzondere
eigenschappen versterken en de beste prestaties
garanderen.
Door niveau 8 te kiezen, zal de DTC bij ook maar de
geringste spinning van de achterband ingrijpen.
Tussen niveau 8 en niveau 1 liggen 6 tussenniveaus.
Het ingrijpen van de DTC neemt gelijkmatig af van
niveau 8 tot niveau 1.
De niveaus 1 en 2 zijn uitsluitend geschikt voor
 en garanderen geen goede controle
als de wegligging op het asfalt afneemt
Met de niveaus 3 en 4 stelt de DTC-regeleenheid de
achterband in staat om zowel te spinnen als te
slippen bij het uitkomen van de bocht. We raden aan
dat dit interventieniveau uitsluitend op het circuit en
door zeer ervaren bestuurders gebruikt wordt.
De keuze van het correcte niveau is met name
afhankelijk van 3 variabelen:
1) De wegligging band, slijtage van de band,
het asfalt, weersomstandigheden, enz.)
2) De weg/het parcours (bochten met min of meer
gelijke of met afwijkende doorrijsnelheid)
3) De rijstijl ("vloeiend" of "grillig")
De mate waarin het niveau van de wegligging
afhangt
Het zoeken naar het juiste niveau is nauw verwant
aan de wegligging van de route (zie verderop,
adviezen voor het gebruik op het circuit en op de
163
weg). Bij een slechte wegligging is een hoger niveau
en dus een grotere ingreep van de DTC vereist
De mate waarin het niveau van het 
parcours afhangt
Als de route bochten met dezelfde doorrijsnelheid
 is het eenvoudiger om het juiste
interventieniveau voor elke bocht vast te stellen;
omgekeerd zal een route met zeer verschillende
bochten een compromis van het DTC-
interventieniveau vereisen.
De mate waarin het niveau van de rijstijl
afhangt
De DTC zal sterker ingrijpen bij een "vloeiendere"
rijstijl, waarbij de langer schuin hangt,
dan bij een "grilligere" rijstijl, waarbij de 
zo snel mogelijk bij het uitkomen van de bocht
overeind gebracht wordt.
Tips voor het 
We raden het gebruik van niveau 2 (het
standaardniveau van de Riding Mode ENDURO) aan
voor contact met het systeem. Mocht het DTC-
systeem alsnog te veel ingrijpen, probeer dan het
niveau 1 uit.
164
 menu - Riding Mode - ABS
Het op de Multistrada aanwezige ABS-systeem
bevat tevens de "cornering"-functie. Deze functie
voorziet de ABS-functie ook bij hellende motor en
dus worden de reminstallaties voor en achter ook bij
de inclinatie van het  beheerd. Deze functie
voorkomt binnen de fysieke limieten van het
 en de omstandigheden van de weg dat de
wielen geblokkeerd raken en gaan slippen.
Mocht u dit willen, dan kan het systeem op het
instrumentenpaneel gedeactiveerd worden door het
niveau op OFF te plaatsen in de Riding Mode
Enduro.
Met deze functie kunt u het interventieniveau van
het ABS-systeem instellen.
Selecteer het item menu” uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item “Riding Mode” en druk op
ENTER (3).
Selecteer de Riding mode die u wilt aanpassen
en druk op ENTER (3).
Selecteer het item “ABS” en druk op de knop
ENTER (3).
1
3
2
Fig 130
Fig 131
165
Aan de linkerkant worden de niveaus van 1 tot 3
weergegeven. Aan de rechterkant het huidige
ingestelde niveau. De motor wordt in het midden
weergegeven, en het gedeelte waarop de instelling
betrekking en de referentie-indicaties zijnheeft
gemarkeerd.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en het
gewenste niveau selecteren. Druk op ENTER (3) om
de instelling te bevestigen en de instelling te
verlaten.
166
Voor remmen in moeilijke situaties is veel
rijdeskundigheid nodig. Remmen is één van de
moeilijkste en gevaarlijkste momenten tijdens het
besturen van een tweewieler: het gevaar voor vallen
of ongevallen is op dit moment immers aanzienlijk
groter dan in alle andere gevallen. Als één of beide
wielen worden geblokkeerd, ontbreekt de
stabiliserende werking van de wrijvingselementen,
waardoor men de controle over het  verliest.
Om de volledige remkracht van de  in alle
noodsituaties, op moeilijke terreinen of in moeilijke
klimaatomstandigheden te werd het
ABS-systeem ontwikkeld om blokkering van de
wielen (ABS) tegen te gaan. Dit is een elektrisch-
hydraulisch mechanisme dat de druk in het
remcircuit op het ogenblik waarop de
regeleenheid, welke de gegevens afkomstig van de
sensoren op de wielen bepaalt dat
het/de wiel(en) Door een
afname van de druk in het remcircuit kan het wiel
blijven draaien, waardoor een optimale wegligging
behouden binnen de grenzen van het systeem.
Vervolgens herstelt de regeleenheid de druk in het
remcircuit en wordt de afremmende werking
hersteld. Deze cyclus wordt herhaald tot het
probleem volledig is verdwenen. Als het
mechanisme tijdens het remmen in werking treedt,
kan dit worden waargenomen door een lichte
pulserende weerstand in het rempedaal en de
remhendel. De remsystemen voor en achter worden
nooit gescheiden van elkaar beheerd: het ABS
waarmee het is uitgerust zorgt voor een
gecombineerde elektronische afremming. Daardoor
kan de reminstallatie achter gebruikt worden als de
voorrem wordt bediend. Het tegengestelde vindt
echter niet plaats: de bediening van de achterrem is
niet van invloed op het systeem van de voorrem.
Let op
Ondanks dat het gecombineerd remmen
aanwezig is (de achterrem wordt geactiveerd als u de
voorrem aantrekt) zal het onafhankelijke gebruik van
een van de twee remmen het remvermogen van de
 beperken.
Niet bruusk en overmatig hard remmen. Het
achterwiel van het  kan omhoog komen 
 en u kunt de macht over het stuur van uw
 verliezen.
Als het regent of wanneer men over glad wegdek
rijdt, is het remvermogen aanzienlijk minder. Rem in
deze gevallen zachtjes en voorzichtig.
167
Door plotselinge bewegingen te maken, kan het zijn
dat u de macht over het  verliest.
Op lange en steile hellingen is het beter op de motor
af te remmen, terug te schakelen en de remmen
afwisselend en te gebruiken: door een continu
gebruik van de remmen zal het wrijvingsmateriaal
oververhit raken en neemt het remvermogen
aanzienlijk af.
Een lagere of hogere bandenspanning dan
voorgeschreven het remvermogen, de
hanteerbaarheid en de wegligging in de bocht van de

168
De onderstaande tabel het ABS-interventieniveau aan dat het meest geschikt is voor de diverse
 in combinatie met de niveaus die als fabrieksinstelling in de Riding Mode ingesteld  en door de
gebruiker gekozen kunnen worden:
ABS-NI‐
VEAU
RSTL FUNCTIONERINGSKENMERKEN DEFAULT
OFF Het ABS-systeem is gedeactiveerd NEE
1 OFF-ROAD Dit niveau is uitsluitend bestemd voor
 road-gebruik door ervaren gebrui‐
kers (het gebruik op de openbare weg
wordt afgeraden). In dit niveau werkt
het ABS uitsluitend op het voorwiel en
dus kan het achterwiel geblokkeerd ra‐
ken (waardoor beter op onverharde on‐
dergronden kan worden geremd).
In dit niveau het systeem
de  NIET, vindt de gecombineer‐
de afremming tussen voor en achter
NIET plaats en is de cornering-functie
NIET geactiveerd.
Dit is het standaardniveau van
de Riding mode "ENDURO"
169
ABS-NI‐
VEAU
RSTL FUNCTIONERINGSKENMERKEN DEFAULT
2 SPORT Dit niveau is bestemd voor het gebruik
op de openbare weg met een goede
wegligging. In dit niveau werkt het ABS
op de beide wielen. Op de remklauw
achter wordt een druk gegenereerd als
de voorrem wordt bediend (gecombi‐
neerd remmen), de cornering-functie
en de geactiveerd. 
Deze kalibratie het remver‐
mogen en zorgt voor een goed com‐
promis tussen prestaties en stabiliteit.
Dit is het standaardniveau
voor de Riding mode "SPORT"
3 SAFE & STABLE Dit niveau is bestemd voor het gebruik
onder alle omstandigheden en is spe‐
ciaal ontwikkeld voor stabiel en veilig
afremmen. In dit niveau werkt het ABS
op de beide wielen. Op de remklauw
achter wordt een druk gegenereerd als
de voorrem wordt bediend (gecombi‐
neerd remmen), de cornering-functie
en de geactiveerd. 
Dit is het standaardniveau van
de Riding mode "TOURING"
en "URBAN"
170
Let op
Het ABS-niveau OFF kan alleen worden geactiveerd via de functie "ABS" in het Interactive Menu, dat
alleen zichtbaar is als de Riding Mode is ingesteld op "ENDURO".
Let op
Het niveau "ABS OFF" kan uitsluitend b stilstaande motor worden geactiveerd. U kunt dit niveau niet
instellen wanneer de motor rdt.
Belangrk
Het ABS wordt automatisch weer geactiveerd als het instrumentenpaneel wordt ingeschakeld, ook al
was het eerder op OFF geplaatst.
171
Aanwijzingen voor de keuze van het niveau
Let op
De optimale functionering van het ABS in de
beschikbare niveaus wordt uitsluitend gewaarborgd
met de originele banden van het  en/of de
banden die door Ducati worden aanbevolen. De
originele banden van het  zijn Pirelli
Scorpion Trail II met de afmetingen: voor 120/70
ZR19, achter 170/60 ZR17. Het gebruik van banden
met maten en eigenschappen die afwijken van de
originele exemplaren en/of die door Ducati worden
aanbevolen kan de werking en de veiligheid van het
systeem wijzigen. We raden u af om banden met een
andere maat te gebruiken dan degene die voor uw
 zijn goedgekeurd.
Als u voor niveau 3 kiest, zal het ABS ingrijpen en een
stabiele afremming, een goede en
het gecombineerd remmen voor en achter
garanderen, zodat het tijdens het remmen
goed op één lijn rijden. In het niveau 3 van het
ABS is de cornering-functie aanwezig. Deze functie
voorkomt bij hellend  binnen de fysieke
limieten van het en de omstandigheden
van de weg dat de wielen geblokkeerd raken en gaan
slippen.
Het gebruik van niveau 2 van het ABS-systeem 
grotere prioriteit aan het remvermogen ten koste
van de stabiliteit. In het niveau 2 vindt het
gecombineerd remmen voor en achter plaats en zijn
de cornering-functie en de controle
aanwezig.
Het niveau 1 van het ABS is specifiek bestemd voor
 In dit geval is het ABS uitsluitend
op het voorwiel geactiveerd, waardoor beter op
onverharde ondergronden kan worden geremd. In
dit niveau wordt de  niet gecontroleerd, vindt
het gecombineerde remmen voor en achter niet
plaats en is de cornering-functie niet aanwezig.
De juiste keuze van het niveau hangt af van de
volgende parameters:
1) de wegligging band/asfalt band, slijtage
van de band, het type wegdek,
weersomstandigheden, enz.);
2) de ervaring en gevoeligheid van de bestuurder:
ervaren bestuurders zijn in staat om de  te
beheersen en zo de remafstand in te  Het
niveau 3 is geschikt voor minder ervaren
172
bestuurders, aangezien het hierbij ookvoertuig
tijdens een noodstop stabiel gehouden wordt.
173
 menu - Riding Mode - DWC
Let op
Wanneer de DTC op  staat, staat de DWC
ook automatisch op  zodat zowel de assistentie
voor de wheeliecontrole als de assistentie voor de
stabilisatie van de  gedeactiveerd
zijn.
Het Ducati Wheelie Control (DWC) systeem
 de wheelie. Het systeem 
aan de hand van acht verschillende
interventieniveaus die op dusdanige wijze geijkt zijn
dat elk een andere waarde voor de preventie en de
reactie op de wheelie  Voor iedere Riding mode
is een interventieniveau geprogrammeerd. Niveau 8
verwijst naar een systeem dat de wheelie tot een
minimum beperkt en de reactie op de mogelijke
wheelie Niveau 1, echter, is bestemd
voor zeer ervaren bestuurders en wordt gekenmerkt
door een minimale vermijding van de wheelie en een
kleinere reactie mocht de wheelie zich voordoen.
1
3
2
Fig 132
Fig 133
174
Stabiliseren van de dynamiek
De DWC helpt de bestuurder ook bij het stabiliseren
van de dynamiek van het op hoge snelheid
door de afgegeven koppel van de motor op een
gecontroleerde manier te moduleren.
Dergelijke assistentie, die normaal gesproken niet
nodig is, kan  zijn op een beladingafhankelijke
manier in bijzonder ongunstige omstandigheden,
zoals hoge bandenslijtage, verkeerde
bandenspanning, externe verstoringen door sterke
wind of in het wegdek.
Onder deze omstandigheden biedt het DWC-
systeem ondersteuning aan de bestuurder door de
acceleratie van het  aan te passen. Net als
andere besturingssystemen is het op geen enkele
manier een vervanging voor handelingen van de
bestuurder.
Als het DWC-systeem is geactiveerd voor
wheeliecontrole of om de te
stabiliseren, gaat het waarschuwingslampje op het
dashboard branden.
Met deze functie kunt u het interventieniveau van
het DWC-systeem instellen of deactiveren.
Selecteer het item menu” uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item “Riding Mode” en druk op
ENTER (3).
Selecteer de Riding mode die u wilt aanpassen
en druk op ENTER (3).
Selecteer het item “DWC” en druk op de knop
ENTER (3).
Aan de linkerkant worden de niveaus van 1 tot 8 en
 weergegeven. Aan de rechterkant het huidige
ingestelde niveau. De motor wordt in het midden
weergegeven, en het gedeelte waarop de instelling
betrekking en de referentie-indicaties zijn
gemarkeerd.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en het
gewenste niveau selecteren. Druk op ENTER (3) om
de instelling te bevestigen en de instelling te
verlaten.
175
Let op
De DWC is een assistentiesysteem voor de
bestuurder dat zowel kan worden gebruikt bij het
rijden op de weg als op het circuit. Met
assistentiesysteem wordt een mechanisme bedoeld
dat het besturen van de vereenvoudigt
en veiliger maakt, maar dat de verplichtingen van de
bestuurder met betrekking tot voorzichtig rijden niet
 of beperkt, met een dusdanig gedrag dat
zowel een persoonlijke fout of de fouten van
anderen voorkomen kunnen worden door middel van
noodmanoeuvres, zoals door de van kracht zijnde
verkeersregels vereist wordt.
De bestuurder moet altijd bedenken dat actieve
veiligheidssystemen een preventieve functie
hebben. De actieve elementen helpen de bestuurder
om het vervoermiddel te controleren zodat de
besturing hiervan eenvoudiger en zo veilig mogelijk
is. De actieve systemen moeten de bestuurder er
niet toe brengen op de aanwezigheid van deze
systemen te  om het  op hogere
snelheden te gebruiken dan redelijkerwijs is
toegestaan ongeacht de omstandigheden waarin
het rijdt, de de 
bovengenoemde gedragsregels en de
verkeersregels.
176
De onderstaande tabel het DWC-niveau aan dat het meest geschikt is voor de diverse in 
combinatie met de niveaus die als fabrieksinstelling in Riding mode ingesteld  en die door de gebruiker
gekozen kunnen worden:
DWC-
NIVEAU
RSTL FUNCTIONERINGSKENMERKEN DEFAULT
OFF Het DWC-systeem is gedeactiveerd. Dit is het standaardniveau van
de Riding modes "ENDURO"
1 HIGH PERFORMANCE Gebruik op de openbare weg en het ra‐
cecircuit door ervaren gebruikers. Het
systeem maakt de wheelie 
maar beperkt de snelheid waarmee dit

NEE
2 PERFORMANCE Gebruik op de openbare weg en het ra‐
cecircuit door ervaren gebruikers. Het
systeem maakt de wheelie 
maar beperkt de snelheid waarmee dit

Dit is het standaardniveau
voor de Riding modes
"SPORT"
3 SPORTIVE Gebruik op het racecircuit en de open‐
bare weg door ervaren gebruikers. Het
systeem beperkt de neiging tot wheelie
en in het geval van wheelie in.
Dit is het standaardniveau van
de Riding Modes "TOURING"
177
DWC-
NIVEAU
RSTL FUNCTIONERINGSKENMERKEN DEFAULT
4 SPORTIVE Gebruik op de openbare weg en het ra‐
cecircuit door alle gebruikers. Het sys‐
teem beperkt de neiging tot wheelie en
grpt in het geval van wheelie in.
NEE
5 SAFE & STABLE Niveau voor alle gebruikers. Het sys‐
teem beperkt de neiging tot wheelie en
grpt in het geval van een wheelie aan‐
zienlk in.
Dit is het standaardniveau van
de Riding Modes "URBAN"
6 SAFE & STABLE Niveau voor alle gebruikers. Het sys‐
teem beperkt de neiging tot wheelie en
grpt in het geval van een wheelie aan‐
zienlk in.
NEE
7 HIGH SAFE & STABLE Niveau voor alle gebruikers. Het sys‐
teem beperkt de neiging tot wheelie en
grpt in het geval van een wheelie aan‐
zienlk in.
NEE
8 HIGH SAFE & STABLE Niveau voor alle gebruikers. Het sys‐
teem beperkt de neiging tot wheelie
tot een minimum en in het gevalgrpt
van een wheelie in.aanzienlk
NEE
178
Aanwijzingen voor de keuze van het niveau
Let op
De optimale functionering van het DWC-
systeem in de beschikbare niveaus wordt uitsluitend
gewaarborgd met de originele banden van het
 en/of de banden die door Ducati worden
aanbevolen, en de originele eindverhouding van de
motor. De originele banden van het zijn
Pirelli Scorpion Trail II met de afmetingen: voor
120/70ZR19, achter 170/60ZR17. Het gebruik van
banden (met maten en eigenschappen die afwijken
van de originele exemplaren kan de werking en de
veiligheid van het systeem wijzigen. We raden u af
om banden met een andere maat te gebruiken dan
degene die voor uw zijn goedgekeurd.
Opmerkingen
Dankzij Pirelli werd voor deze motor een
speciale band ontwikkeld met exclusieve
constructiekenmerken die zijn bijzondere
eigenschappen versterken en de beste prestaties
garanderen.
Het DWC-systeem beperkt de neiging tot wheelie
tot een minimum en grijpt in het geval van een
wheelie aanzienlijk in als u voor niveau 8 kiest.
Tussen de niveaus 8 en 1 liggen de niveaus waarop
het DWC-systeem minder ingrijpt. In het geval van
de niveaus 1, 2 en 3 kan de wheelie gemakkelijker
plaatsvinden, waarbij de snelheid van
de wheelie afneemt. Deze niveaus zijn uitsluitend
voor gebruik op het racecircuit geschikt en mogen
uitsluitend worden gebruikt door ervaren gebruikers
die zelfstandig de wheelie kunnen controleren. Het
systeem helpt deze personen door met name de
snelheid van de wheelie te verlagen.
De juiste keuze van het niveau hangt af van de
volgende parameters:
De ervaring van de bestuurder;
De weg/pad in een lage of hoge
versnelling).
De ervaring van de bestuurder
Het gebruikte niveau is nauw verwant aan de
ervaring die de bestuurder in het zelfstandig
beheersen van de wheelie Om correct te
kunnen worden gebruikt, is voor de niveaus 1, 2 en 3
veel ervaring vereist.
179
De mate waarin het niveau van het 
parcours afhangt
U dient een DWC-niveau met een hogere interventie
in te stellen als het traject bochten waar men
met een lage snelheid en lage versnellingen uit
komt; op een traject met snellere eigenschappen
kan echter een een DWC-niveau met een lagere
interventie worden gebruikt.
Tips voor het gebruik op de weg
Activeer de DWC, kies interventieniveau 8 en
bestuur de  op uw eigen wijze: als de DWC
te sterk ingrijpt, raden wij u aan om
achtereenvolgens de niveaus 7, 6, enz. te proberen,
tot u het meest geschikte niveau gevonden  Bij
veranderingen in het type circuit, waardoor het
ingestelde niveau niet langer bevredigend is, gaat u
over naar het volgende niveau,  tot u het
meest geschikte niveau gevonden  (bijv. als het
DWC-interventieniveau 7 te sterk is, gaat u over naar
niveau 6; als het DWC-interventieniveau 7 te laag is,
gaat u over naar niveau 8).
180
 menu - Riding Mode - DQS
Met deze functie kunt u het DQS-systeem
deactiveren of activeren.
Selecteer het item menu” uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item “Riding Mode” en druk op
ENTER (3).
Selecteer de Riding mode die u wilt aanpassen
en druk op ENTER (3).
Selecteer het item “DQS” en druk op de knop
ENTER (3).
Aan de linkerkant worden de niveaus van “Onen
 weergegeven. Aan de rechterkant het huidige
ingestelde niveau. De motor wordt in het midden
weergegeven, en het gedeelte waarop de instelling
betrekking en de referentie-indicaties zijn
gemarkeerd.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en het
gewenste niveau selecteren. Druk op ENTER (3) om
de instelling te bevestigen en de instelling te
verlaten.
Het DQS-systeem met de "up/down"-functie maakt
het mogelijk om zonder het gebruik van de
1
3
2
Fig 134
Fig 135
181
koppeling te schakelen. Het systeem bestaat uit een
tweerichtingssensor die in het
bewegingsmechanisme van de versnellingshendel is
ingebouwd. Elke keer dat de versnelling gebruikt
wordt, het een signaal naar de
motorregeleenheid.
Het systeem grijpt op verschillende manieren in voor
het omhoog schakelen en terugschakelen. Het
vervroegt de inschakeling en inspuiting in het geval
van en het zorgt voor een gecontroleerde
opening van de gasklep in het geval van 
Hieronder geven we een aantal tips voor een
optimaal gebruik van de functie:
Voor de Ducati Quick moet de
versnellingshendel op dezelfde manier worden
bediend als bij een motor zonder dit systeem het
geval is. De Ducati Quick  is niet ontworpen
voor automatisch schakelen.
Elke keer dat de bestuurder schakelt (ongeacht
of dit nu naar een hogere of een lagere
versnelling is), moet de versnellingshendel
vanuit de ruststand in de gewenste richting
worden verplaatst. Daarbij moet de weerstand
van de veer gedurende een bepaalde beweging
worden overwonnen. Vervolgens moet de
hendel in deze stand worden gehouden tot de
gewenste versnelling is ingeschakeld. Als de
versnelling is ingeschakeld, moet u de
versnellingshendel loslaten zodat u opnieuw
met de Ducati Quick kunt schakelen. Het
kan zijn dat de versnellingen niet volledig
worden ingeschakeld als de bestuurder de
versnellingshendel niet tot aan het einde van de
slag beweegt wanneer de Ducati Quick 
hierom vraagt.
De Ducati Quick ondersteunt het
schakelen niet wanneer de bestuurder de
koppelingshendel gebruikt.
De elektrische versnelling Ducati Quick 
wordt niet geactiveerd als de koppelingshendel
volledig is ingetrokken.
Het gebruik van de koppelingshendel in
combinatie met de Ducati Quick  kan leiden
tot storingen of het afslaan van de motor. Als
het Ducati Quick  systeem actief is,  de
koppelingshendel niet bediend te worden,
behalve om de Neutral versnelling in te
schakelen. Om de koppelingshendel te
gebruiken voor het schakelen, moet het Ducati
Quick systeem uitgeschakeld worden.
182
De Ducati Quick schakelt de lagere
versnellingen (terugschakelen) ook in als de
gashendel gedeeltelijk of volledig is geopend.
De elektronische versnelling Ducati Quick 
is ontworpen om te werken bij een
 van minstens 2.250 toeren/min.
In een willekeurige versnelling kan het
inschakelen van de lagere versnellingen
(terugschakelen) met de elektronische
versnelling Ducati Quick uitsluitend
worden verricht onder een bepaald toerental.
Op deze manier wordt voorkomen dat de motor
tijdens het terugschakelen een toerental maakt
dat hoger dan het maximale toerental is.
183
 menu - Riding Mode -
Default
Met deze functie kunt u de waarden van de
parameters die zijn gekoppeld aan de door Ducati
ingestelde Riding Modes herstellen en is alleen
zichtbaar als de parameters eerder zijn gewijzigd.
Herstellen van de parameters voor een enkele
Riding Mode:
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Riding Mode en druk op
ENTER (3).
Selecteer de Riding mode die u wilt aanpassen
en druk op ENTER (3).
Selecteer het item Default en druk op de knop
ENTER (3). Gedurende enkele seconden wordt
"Wait..." weergegeven, gevolgd door Default Ok.
Vervolgens verdwijnt het item "Default" uit het
menu.
1
3
2
Fig 136
184
Herstellen van de parameters voor alle Riding
Modes:
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Riding Mode en druk op
ENTER (3).
Selecteer het item Default en druk op de knop
ENTER (3). Gedurende enkele seconden wordt
"Wait..." weergegeven, gevolgd door Default Ok.
Vervolgens verdwijnt het item "Default" uit het
menu.
Urban
Default
Enduro
Fig 137
185
 menu - Info display
Met deze functie kunt u de volgorde van de
weergegeven reisinformatie in de Info scherm-
functie wijzigen.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Info display en druk op
ENTER (3).
In het midden wordt de lijst van 8 selecteerbare
items weergegeven met het nummer van hun
huidige positie (A, Fig 139). Aan de rechterkant wordt
de huidige volgorde van de Info scherm (B, Fig 139)
weergegeven.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u door de items in de
lijst scrollen, om het positienummer van het
geselecteerde item te wijzigen drukt u op ENTER (3).
1
3
2
Fig 138
A
B
Fig 139
186
In het onderstaande voorbeeld wordt de
positie van het item Total gewijzigd van 1 naar
3:
Selecteer het item Total met de knoppen (1) en
(2) en druk op ENTER (3).
Boven en onder het positienummer worden 2
pijlen (A, Fig 140)weergegeven, die aangeven
dat u het positienummer kunt wijzigen van 1 tot
8 (in dit voorbeeld 3) met de knoppen (1) en (2).
Druk op ENTER om te bevestigen. De volgorde
van de Info scherm wordt vervolgens bijgewerkt
met de nieuwe positie (B, Fig 141).
A
Fig 140
A
B
Fig 141
187
Wanneer de posities van de items worden gewijzigd
ten opzichte van de oorspronkelijke volgorde, wordt
"Default" weergegeven in de lijst met selecteerbare
items.
Om de oorspronkelijke volgorde te herstellen,
 u Default en drukt u op ENTER: Wait...
wordt enkele seconden weergegeven, gevolgd door
Default Ok. Vervolgens verdwijnt het item "Default"
uit het menu, terwijl de posities van de items en de
huidige volgorde van de Info scherm-functie worden
hersteld naar de oorspronkelijke instellingen.
Fig 142
188
 menu - Fuel indicator
Met deze functie kunt u de modus voor de weergave
van het brandstofniveau wijzigen, waarbij u kunt
kiezen tussen de modus met de gegradueerde balk
of de resterende km of mijlen.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Fuel indicator en druk op de
knop ENTER (3).
In het midden worden de items Level en Range
weergegeven. Aan de rechterkant de huidige
ingestelde modus.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en de
gewenste modus selecteren. Druk op ENTER (3) om
te bevestigen.
Opmerkingen
Wanneer het brandstofniveau is ingesteld op
resterende km of mijlen, wordt het item Range niet
weergegeven in de Info scherm.
1
3
2
Fig 143
Fig 144
189
 menu - DRL
Deze functie kan gebruikt worden om de
dagrijverlichting in te stellen op automatisch of
handmatig. Dit is alleen beschikbaar als er
dagrijverlichting aanwezig is.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item DRL en druk op de knop
ENTER (3).
In het midden worden de items Auto en Manual
weergegeven. Aan de rechterkant de huidige
ingestelde modus.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en de
gewenste modus selecteren. Druk op ENTER (3) om
te bevestigen.
Opmerkingen
Als de accu is losgekoppeld, wordt automatisch
"Auto” ingesteld.
1
3
2
Fig 145
Fig 146
190
Mode
Met deze functie kunt u de dag- of nachtmodus van
het display instellen.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2)
(Fig 147) en druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Backlight en druk op de knop
ENTER (3).
Selecteer het item Mode en druk op de knop
ENTER (3).
In het midden worden de items Auto, Day, Night
weergegeven. Aan de rechterkant de huidige status
van de functie.
Met de modus "Auto" kan de achtergrondkleur
automatisch worden aangepast aan de hoeveelheid
omgevingslicht die door het instrumentenpaneel
wordt waargenomen.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en de
gewenste modus selecteren. Druk op ENTER (3) om
te bevestigen.
Opmerkingen
Als de accu is losgekoppeld, wordt automatisch
"Auto” ingesteld.
Fig 149
192
Dimmering
Met deze functie kan de intensiteit van de
achtergrondverlichting worden geregeld.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2)
(Fig 147) en druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Backlight en druk op de knop
ENTER (3).
Selecteer het item Dimmering en druk op de
knop ENTER (3).
In het midden worden de niveaus van 100% tot 20%
weergegeven. Aan de rechterkant het huidige
ingestelde niveau.
De helderheid wordt automatisch aangepast aan het
omgevingslicht dat wordt waargenomen door het
instrumentenpaneel. De intensiteit van de
achtergrondverlichting wordt berekend op basis van
de waarnemingen van het instrumentenpaneel.
Met de joystick kunt u scrollen en de gewenste
modus selecteren. Druk op ENTER om te
bevestigen.
Fig 150
193
 menu - PIN Code
Met deze functie kunt u uw pincode activeren of
wijzigen.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer "PIN Code" en druk op ENTER.
De pincode is niet in het  aanwezig en moet
door de gebruiker geactiveerd worden door de
persoonlijke 4-cijferige pincode op het
instrumentenpaneel in te voeren, anders is de
tijdelijke van de motor in het geval van een
storing niet mogelijk.
Raadpleeg de procedure  deblokkeren met
pincode" om het in het geval van een
storing tijdelijk te kunnen 
Als de pincode nooit is geactiveerd, verschijnt de
tekst New PIN in dit menu om deze te activeren.
Anders wordt, als de pincode al is geactiveerd,
Modify PIN in dit menu weergegeven, zodat u de
reeds opgeslagen pincode kunt wijzigen.
Let op
De pincode moet worden geactiveerd en
onthouden door de eigenaar van het  Als er
al een pincode aanwezig is, neemt u contact op met
uw erkende Ducati Dealer om deze te kunnen
 Om deze procedure uit te voeren, zal de
Erkende Ducati Dealer u vragen om te bewijzen dat u
de eigenaar van het bent.
1
3
2
Fig 151
194
Nieuwe PIN
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer "PIN Code" en druk op ENTER (3).
Selecteer het item New PIN en druk op ENTER
(3).
Op het display verschijnt links New PIN en het eerste
van de 4 cijfers kan worden ingevoerd.
Code invoeren:
De 2 pijlen boven en onder het cijfer geven aan
dat u met de knoppen (1) en (2) het getal van 0
tot 9 kunt wijzigen.
Druk op ENTER (3) om te bevestigen en naar het
volgende cijfer te gaan.
Herhaal de procedure tot u de 4 cijfers (Fig 154)
 ingevoerd.
Fig 152
Fig 153
195
Zodra het laatste cijfer is bevestigd, wordt "Save"
weergegeven.
Druk op ENTER om te bevestigen, dan wordt
gedurende enkele seconden "Saved" weergegeven.
Het instrumentenpaneel keert terug naar het vorige
scherm en toont Modify PIN in plaats van New PIN
(Fig 155).
Fig 154
Fig 155
196
PIN wijzigen
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer "PIN Code" en druk op ENTER (3).
Selecteer het item PIN wijzigen en druk op
ENTER (3).
Op het display verschijnt links Old PIN en het eerste
van de 4 cijfers kan worden ingevoerd.
Code invoeren:
De 2 pijlen boven en onder het cijfer geven aan
dat u met de knoppen (1) en (2) het getal van 0
tot 9 kunt wijzigen.
Druk op ENTER (3) om te bevestigen en naar het
volgende cijfer te gaan.
Herhaal de procedure tot u de 4 cijfers 
ingevoerd.
Nadat het vierde en laatste cijfer is ingevoerd en u op
de knop ENTER (3) drukt, gedraagt het
instrumentenpaneel zich als volgt:
Als de ingevoerde pincode correct is, wordt
Correct weergegeven.
Als de ingevoerde pincode onjuist is, wordt
Wrong weergegeven en moet er een nieuwe
Fig 156
Fig 157
197
poging worden ondernomen om de oude
pincode in te voeren.
Als de pincode correct is, gaat u verder met het
invoeren van de nieuwe pincode.
Op het display verschijnt links New PIN en het eerste
van de 4 cijfers kan worden ingevoerd (Fig 153).
Code invoeren:
De 2 pijlen boven en onder het cijfer geven aan
dat u met de knoppen (1) en (2) het getal van 0
tot 9 kunt wijzigen.
Bevestig het cijfer en ga verder naar het
volgende cijfer door te drukken op ENTER (3).
Herhaal de procedure tot u de 4 cijfers (Fig 154)
heeft ingevoerd.
Zodra het laatste cijfer is bevestigd wordt "Save"
(Fig 155)weergegeven.
Druk op ENTER (3) om te bevestigen, dan wordt
gedurende enkele seconden Saved weergegeven en
dan het instrumentenpaneel terug naar hetkeert
vorige scherm.
198
  menu -
Met deze functie kunt u het alarmsysteem activeren
of deactiveren en is alleen zichtbaar als het
alarmsysteem op de motor aanwezig is.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item  en druk op de knop
ENTER (3).
In het midden worden de items On en 
weergegeven. Aan de rechterkant de huidige
ingestelde status.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en de
gewenste status selecteren. Druk op ENTER (3) om
te bevestigen.
1
3
2
Fig 158
Fig 159
199
 menu - Date and time
Met deze functie kunt u de datum en de tijd en de
respectievelijke formaten instellen.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Date and time en druk op
ENTER (3).
De items Set date, Date format, Set time en Time
format (Fig 161) worden weergegeven. Aan de
rechterkant de huidige ingestelde waarden.
Door middel van de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen
en de in te stellen parameter selecteren. Druk op
ENTER (3) om te bevestigen.
Opmerkingen
Als de datum of tijd nog niet zijn ingesteld,
worden er streepjes "-" weergegeven in plaats van de
respectievelijke waarden.
1
3
2
Fig 160
Fig 161
200
Datum inst.
Met deze functie kunt u de datum instellen, in het
hier getoonde voorbeeld is de datumnotatie jaar/
maand/dag.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Date and time en druk op
ENTER (3).
Selecteer het item Set date en druk op de knop
ENTER (3).
De eerste parameter van de
(datum in het voorbeeld, het Fig 162) wordt
selecteerbaar en wordt weergegeven met twee
pijlen erboven en eronder, en de beschikbare
waarden voor de weergegeven parameter worden
ook weergegeven. Met de knoppen (1) en (2) kunt u
scrollen en de gewenste waarde selecteren. Druk op
ENTER (3) om te bevestigen en naar de volgende
parameter te gaan.
De pijlen en beschikbare waarden verschijnen voor
de tweede parameter
(in het voorbeeld, de maand, Fig 163). Met de
knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en de gewenste
Fig 162
Fig 163
201
De pijlen en beschikbare waarden verschijnen voor
de derde parameter
(in het voorbeeld, de dag, Fig 164). Met de knoppen
(1) en (2) kunt u scrollen en de gewenste waarde
selecteren. Druk op ENTER (3) om te bevestigen en
naar de vorige weergave terug te keren.
Bij bevestiging van de laatste parameter voor de
datum wordt, als de zojuist ingevoerde datum niet
geldig is, gedurende 3 seconden de melding Wrong
(Fig 165)weergegeven. Vervolgens kunt u doorgaan
met het invoeren van de juiste datum.
Fig 164
Fig 165
203
Datumnotatie
Met deze functie kunt u het formaat van de datum
instellen.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Date and time en druk op
ENTER (3).
Selecteer het item Date format en druk op
ENTER (3).
De beschikbare formaten dd.mm.yyyy, mm.dd.yyyy,
yyyy.mm.dd, yyyy.dd.mm (Fig 167)worden
weergegeven. Met de knoppen (1) en (2) kunt u
scrollen en het gewenste formaat selecteren. Druk
op ENTER (3) om te bevestigen en naar de vorige
weergave terug te keren.
Fig 166
Fig 167
204
Tijd inst.
Met deze functie kunt u de tijd instellen, in het hier
getoonde voorbeeld is de tijdnotatie 12 uur (AM/
PM).
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Date and time en druk op
ENTER (3).
Selecteer het item Set time en druk op de knop
ENTER (3).
Het getal van de uren wordt selecteerbaar en wordt
weergegeven met twee pijlen erboven en eronder,
en de beschikbare waarden (Fig 169)worden ook
weergegeven. Met de knoppen (1) en (2) kunt u
scrollen en de gewenste waarde selecteren. Druk op
ENTER (3) om te bevestigen en naar het nummer
van de minuten te gaan.
Fig 168
Fig 169
205
Het getal van de minuten wordt selecteerbaar en
wordt weergegeven met twee pijlen erboven en
eronder, en de beschikbare waarden (Fig 170)worden
ook weergegeven. Met de knoppen (1) en (2) kunt u
scrollen en de gewenste waarde selecteren. Druk op
ENTER (3) om te bevestigen en naar de selectie AM-
PM te gaan.
Het item "AM" of "PM" wordt selecteerbaar en wordt
weergegeven met twee pijlen erboven en eronder
(Fig 171). Met de knoppen (1) en (2) kunt u de
gewenste waarde selecteren. Druk op ENTER (3) om
te bevestigen en naar de vorige weergave terug te
keren.
Opmerkingen
Als het momenteel ingestelde tijdformaat 24
uur is, verschijnt de parameter "AM/PM" niet.
Fig 170
Fig 171
206
Tijdnotatie
Met deze functie kunt u het formaat van de tijd
instellen.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Date and time en druk op
ENTER (3).
Selecteer het item Time format en druk op
ENTER (3).
De formaten "12 uur" en "24 uur" (Fig 173)worden
weergegeven. Met de knoppen (1) en (2) kunt u
scrollen en het gewenste formaat selecteren. Druk
op ENTER (3) om te bevestigen en naar de vorige
weergave terug te keren.
Fig 172
Fig 173
207
De Oil Service moet elke
15.000 km/9.000 mi of elke 24 maanden worden
uitgevoerd.
De Valve Check moet na elke
60.000 km/37.280 mi worden uitgevoerd.
De Annual Service  moet elke
12 maanden worden uitgevoerd.
Laat het onderhoud regelmatiger verrichten dan is
voorgeschreven als de motor  wordt gebruikt.
209
Waarschuwingen 
Deze aanduiding de gebruiker erop dat
hij/zij zich voor het geprogrammeerde onderhoud
  aan het naar een Erkende
Ducati Garage moet begeven.
De aanduidingen kunnen uitsluitend door de
Erkende Ducati Garage die het onderhoud verricht,
gereset worden.
De zijn: “Oil service”, 
“Valve check” en “Annual service”.
De waarschuwingen voor het verstrijken van de
onderhoudstermijnen worden op 2 manieren
weergegeven: groot (A) en klein (B).
Air 24 °C
0
km/h
90°C
10:34
pm
rpm X10 00
4
1
2
3
5
67 8
10
12
NN
Gear
Phone
Music
Setting menu
URBAN
SERVICE
Valve
check
A
B
DTC
DQS
ABS
DWC
3
3
5
On
Fig 176
210
Bij het naderen van de ingestelde
onderhoudstermijnen worden, telkens wanneer de
 wordt ingeschakeld, de aanduidingen op
het instrumentenpaneel gedurende 5 seconden
geactiveerd in de grote modus (A, Fig 176) in het geel,
waarbij de resterende afstand of dagen worden
aangegeven: voor “Oil service” (C) en “Valve check”
(D) wordt deze geactiveerd wanneer er nog 1000 km
(621 mijl) kan worden afgelegd, voor Annual service”
(E) wanneer er nog 30 dagen resteren.
Zodra de onderhoudstermijn is bereikt en iedere
daaropvolgende keer dat het instrumentenpaneel
wordt ingeschakeld, wordt het relatieve rode signaal
gedurende 5 seconden in de grote modus (A, Fig 176)
geactiveerd, waarna het signaal in de kleine modus
(B, Fig 176)wordt weergegeven: “Oil service” (F),
“Valve check” (G),Annual service” (H).
In de afbeelding (Fig 178) wordt links de grote versie
getoond en rechts de kleine versie van de
respectievelijke 
De aanduiding van het te verrichten type onderhoud
wordt rood weergegeven tot de Erkende Ducati
Garage het tijdens het onderhoud de weergave
reset.
-30 days
service
-1000 km
service
-1000 km
service
C
D
E
Fig 177
Annual
service
Oil
service
Val ve
che ck
SERVICE
SERVICE
SERVICE
F
G
H
F
G
H
Fig 178
211
Digitaal Onderhoud
Op de vooraf ingestelde termijnen is het
noodzakelijk om contact op te nemen met uw dealer,
die het geplande onderhoud voor de op het
dashboard aangegeven termijn zal uitvoeren.
Via het speciale diagnose-instrument zal de dealer
bevestigen dat de service is uitgevoerd en de
volgende termijnen uitstellen.
De geschiedenis van het routineonderhoud wordt
opgeslagen op de servers van Ducati om te
bevestigen dat het onderhoud is uitgevoerd (dit is
een digitaal onderhoudsboekje).
De uitgevoerde zullen ookonderhoudsbeurten
zichtbaar zijn voor de eigenaar van de motor, zowel in
het persoonlijk profiel van MyGarage (op de website
Ducati.com) als in de MyDucati App.
212
 menu - Lap
Met deze functie kan de Lap-functie worden in- en
uitgeschakeld en de geregistreerde rondetijden
geraadpleegd en gewist worden.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Lap en druk op ENTER (3).
De items  On, Lap Data en Erase data worden
weergegeven (alleen zichtbaar als er eerder laps zijn
geregistreerd). Aan de rechterkant de huidige
ingestelde status van de functie (Fig 180).
De items en On dienen om de Lap-functie
respectievelijk te deactiveren en te activeren . Met
het item Lap data kunt u de opgeslagen laps
raadplegen, terwijl u met het item Erase data de
opgenomen laps kunt verwijderen.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en de
gewenste optie selecteren. Druk op ENTER (3) om te
bevestigen.
Opmerkingen
Het activeren en deactiveren kan ook direct
vanuit de functie Lap in het Interactive Menu van de
Riding Mode SPORT worden gedaan.
1
3
2
Fig 179
Fig 180
213
Lap data
Met deze functie kunt u de gegevens van elke
opgenomen lap raadplegen.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Lap en druk op ENTER (3).
Selecteer het item Lap data en druk op ENTER
(3).
Links staan de opgeslagen laps (maximaal 30 laps),
in het midden worden de gegevens van de enkele lap
weergegeven:
Tijd
Max. snelheid
max. toeren
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen door de laps
in de lijst om de opgenomen gegevens te bekijken.
Opmerkingen
Als er geen laps zijn opgeslagen, wordt bij de
opening van deze pagina "No lap" weergegeven.
Fig 181
Fig 182
214
Erase data
Dit item wordt alleen weergegeven als er eerder laps
zijn geregistreerd.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Lap en druk op ENTER (3).
Selecteer het item Erase data en druk op ENTER
om verder te gaan met het wissen van de
gegevens.
Vervolgens wordt Wait... enkele seconden
weergegeven (Fig 184), gevolgd door Erased
gedurende enkele seconden. Vervolgens wordt het
vorige scherm weergegeven zonder het item Erase
data.
Fig 183
Fig 184
215
 menu - Tyre calibration
Met deze functie kan de procedure voor de kalibratie
en het inleren van de omtrek van de banden worden
verricht of het herstellen van hun oorspronkelijke
waarden.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Tyre calibration en druk op
ENTER (3).
Als er nooit een bandenkalibratie is uitgevoerd,
wordt het item weergegeven.
Als er al een kalibratie was uitgevoerd, wordt Default
weergegeven in plaats van 
1
3
2
Fig 185
Fig 186
216
Tyre calibration - 
Als u op ENTER (3) drukt met op het display
(Fig 186), verschijnt op het instrumentenpaneel het
scherm om verder te gaan met de kalibratie.
Op dit scherm verschijnt Ready en de indicatie om
een constante snelheid te handhaven tussen 49 (30
mph) en 51 km/h (32 mph), met de tweede
versnelling ingeschakeld.
Het instrumentenpaneel de kalibratie van het
systeem op wanneer de gebruiker zich houdt aan de
 en de versnelling die op het display
worden weergegeven: de eerder beschreven
informatie wordt weergegeven, waarbij "Ready"
wordt vervangen door "In progress".
Voor de kalibratie moeten de snelheid en de
versnelling 5 seconden lang binnen de aangegeven
parameters worden gehouden.
Fig 187
Fig 188
217
Als het inleerproces op correcte wijze is afgerond,
wordt op het instrumentenpaneel "Completed"
weergegeven. Na enkele seconden wordt het vorige
menu weergegeven.
Het is mogelijk om de procedure te onderbreken
door de knop (1) lang ingedrukt te houden: in dit
geval toont het instrumentenpaneel alle eerdere
informatie waarbij "In progress" wordt vervangen
door "Aborted" en na enkele seconden wordt het
vorige menu weergegeven.
Fig 189
Fig 190
218
Als tijdens de kalibratieprocedure de vereiste
snelheid en versnelling niet worden aangehouden,
of als er een fout of storing optreedt, het
instrumentenpaneel het bericht Failed weer en 
het na enkele seconden terug naar het vorige menu.
Opmerkingen
De procedure wordt onderbroken als tijdens de
kalibratieprocedure de  van 100
km/h (62 mph) wordt overschreden of als de
 wordt uitgeschakeld.
Fig 191
219
Tyre calibration - Default
Als u op ENTER (3) drukt met het item Default
geselecteerd, verschijnt op het instrumentenpaneel
Wait... gedurende 2 seconden, gevolgd door Default
restored gedurende 2 seconden, om vervolgens
terug te keren naar het vorige menu.
Fig 192
Fig 193
220
 menu - Turn indicators
Deze functie kan gebruikt worden om de bediening
van de richtingaanwijzers in te stellen op
automatisch of handmatig.
De strategie voor de automatische uitschakeling van
de richtingaanwijzers is gebaseerd op de berekening
van de buighoek, de en afgelegde
afstand.
Selecteer het item menu uit het
Interactive Menu met de knoppen (1) en (2) en
druk op de knop ENTER (3).
Selecteer het item Turn indicators en druk op de
knop ENTER (3).
In het midden worden de items  en 
 weergegeven. Aan de rechterkant de huidige
status van de functie.
Met de knoppen (1) en (2) kunt u scrollen en de
gewenste status selecteren. Druk op ENTER (3) om
te bevestigen.
Opmerkingen
Als de accu is losgekoppeld, wordt automatisch
de automatische modus ingesteld.
1
3
2
Fig 194
Fig 195
221

Produktspecifikationer

Varumärke: Ducati
Kategori: Motor
Modell: Multistrada V4 (2023)
Färg på produkten: Zwart
Vikt: 460 g
Bredd: 100 mm
Djup: 213 mm
Höjd: 25 mm
Sladdlängd: 0.9 m
LED-indikatorer: Activity, Power
Ljudformat som stöds: LPCM
Videolägen som stöds: 480i, 480p, 576i, 576p, 720p, 1080i, 1080p
Snabbstartsguide: Ja
Inkluderar AC-adapter: Ja
Antal HDMI-portar: 5
HDCP: Ja
Anslutning för nätadapter: Ja
HD typ: Full HD
3D: Ja
Material: Metaal
HDMI-version: 1.3
Plug and play: Ja
Inbyggda ljudavkodare: DTS-HD Master Audio, Dolby TrueHD
Förvaringstemperatur: -20 - 60 °C
Digitalt ljud, koaxialutgång: 1
HDMI in: 4
Kontaktledarmaterial: Goud
S/PDIF-utgång: Ja
Bandbreedte: 2.25 Gbit/s
Antal HDMI-utgångar: 1
Videoanslutning: HDMI
Fjärrkontroll ingår: Ja
Drifttemperatur (TT): 0 - 40 °C
Relativ luftfuktighet i drift (VV): 0 - 96 procent
Harmoniserad systemkod (HS): 85176990
3,5 mm utgång: Ja
Visa datakanal (DDC)-ingång: 5 V

Behöver du hjälp?

Om du behöver hjälp med Ducati Multistrada V4 (2023) ställ en fråga nedan och andra användare kommer att svara dig




Motor Ducati Manualer

Motor Manualer

Nyaste Motor Manualer